4.Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil in de zaken met kenmerken 17/00295 en 17/00296 als volgt overwogen.
“4. Eiser sub 1 (hierna ook: eiser) is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een vrijstaande woning met twee uitbouwen, een dakkapel en een garage met een inhoud van ongeveer 50 m3. De inhoud van het hoofdgebouw inclusief uitbouwen is ongeveer 585 m³ en oppervlakte van het perceel is ongeveer 275 m².
5. In geschil is of de voor 2014 en 2015 vastgestelde waarde van de woning niet te laag is vastgesteld.
6. Eiser bepleit voor beide jaren een hogere waarde van € 359.000. Eiser voert daartoe in de eerste plaats aan dat de staat van onderhoud van de woning beter is dan door de taxateur van verweerder wordt verondersteld. Ook heeft eiser aangevoerd dat de stijgende trend in de woningmarkt in de waarden ten onrechte niet tot uiting komt. Eiser verwijst in dit verband naar de WOZ-waarden van de woning in eerdere jaren, naar de WOZ-waarden van de door verweerder aan de waardevaststellingen ten grondslag gelegde vergelijkingsobjecten en naar de verkooptransactie van de onroerende zaak [adres 10] te [plaats 1] . Eiser trekt voorts de onafhankelijkheid van verweerders taxateur in twijfel.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2013 respectievelijk 1 januari 2014 niet te laag is vastgesteld en heeft onder meer verwezen naar door hem overgelegde taxatieverslagen. In deze taxatieverslagen met bij behorende waardematrixen is de waarde van de woning voor het jaar 2014 getaxeerd op € 289.000 en voor het jaar 2015 op € 282.000. Naast gegevens van de woning bevatten deze waardematrixen gegevens van drie vergelijkingsobjecten. Voor het belastingjaar 2014 betreft dit de vergelijkingsobjecten
- [adres 2] (op 15 september 2014 verkocht voor € 360.000);
- [adres 3] (op 25 juli 2013 verkocht voor € 199.000) en
- [adres 4] (op 29 juli 2013 verkocht voor € 350.000), alle te [plaats 1] ,
Voor het belastingjaar 2015 betreft dit de vergelijkingsobjecten
- [adres 5] (op 28 februari 2014 verkocht voor € 500.000);
- [adres 6] (op 16 oktober 2013 verkocht voor € 454.000) en
- [adres 7] (op 29 april 2013 verkocht voor € 667.500), alle te [plaats 1] .
Voorts heeft verweerder in de waardematrixen drie door eiser aangedragen vergelijkbare objecten opgenomen:
- [adres 10] (op 15 april 2014 verkocht voor € 470.000)
- [adres 8] (op 24 februari 2015 verkocht voor € 417.500) en
- [adres 9] (op 1 oktober 2014 verkocht voor € 415.000), alle te [plaats 1] .
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust in het onderhavige geval de last aannemelijk te maken dat hij de waardes niet te laag heeft vastgesteld.
9. Met de hiervoor vermelde taxatieverslagen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
10. De grief van eiser dat [taxateur A] , vanwege de zakelijke banden tussen zijn werkgever en de gemeente Bergen niet onafhankelijk is van de gemeente kan aan de juistheid van de taxatieverslagen en bijbehorende taxatiematrixen niet afdoen. Er bestaat immers geen rechtsregel die verweerder verbiedt taxaties te (laten) verrichten in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ door een door hem daartoe aangezochte of bij hem in dienst zijnde taxateur. Nog daargelaten dat verweerder ter zake wordt gecontroleerd door de Waarderingskamer, is ook niet gebleken dat in het onderhavige geval sprake is van een taxatie die is uitgevoerd door iemand die daartoe niet de bevoegdheid bezit of die onvoldoende capabel is. Voorts heeft het eiser steeds vrijgestaan om een (tegen)taxatie te laten verrichten door een door hem te benaderen taxateur.
11. De in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten zijn kort vóór of na de relevante waardepeildata verkocht. De rechtbank acht het object [adres 7] (belastingjaar 2015) niet vergelijkbaar met de woning van eiser, gezien het (veel recentere) bouwjaar, de grootte van het perceel en de aanzienlijk grotere inhoud van de woning. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. De rechtbank zal dit vergelijkingsobject daarom buiten beschouwing laten.
De rechtbank acht het door eiser aangedragen vergelijkingsobject [adres 10] evenmin vergelijkbaar met de woning van eiser, nu dit object een ander type woning betreft en een aanzienlijk grotere inhoud heeft. Ook dit vergelijkingsobject laat de rechtbank daarom buiten beschouwing.
De overige door verweerder genoemde vergelijkingsobjecten zijn wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning.
12. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar verweerder heeft, mede gelet op de toelichting ter zitting door de taxateur van verweerder, aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen voldoende rekening is gehouden.
13. Ter zitting is gebleken dat verweerder zeer waarschijnlijk is uitgegaan van een onjuist bouwjaar van de woning. Eiser heeft gesteld dat de woning rond 1900/1910 is gebouwd, terwijl in het taxatieverslag van verweerder als bouwjaar 1953 is vermeld. Zowel verweerder als eiser hebben echter verklaard dat het verschil in bouwjaar in dit geval geen invloed heeft op de waarde van de woning. De rechtbank zal hieraan dan ook voorbij gaan. Verweerder heeft in dit verband toegezegd te zullen bekijken wat het juiste bouwjaar van de woning is en dit bouwjaar in het systeem zonodig te corrigeren ten behoeve van de waardevaststelling voor komende jaren.
14. De woning is in november 2015 inpandig opgenomen door de taxateur van verweerder. Hij heeft onder meer geconstateerd dat de woning (keuken, badkamer, toilet) gedateerd is, dat de woning merendeels enkel glas heeft, dat de eerste verdieping door de schuine wanden en het lage plafond ondoelmatig is in gebruik, dat de vloeren op de eerste etage scheef en verzakt zijn, dat het dak in slechte staat verkeert en vervangen moet worden en dat de garage eenvoudig is en aan de binnenzijde lekkage vertoont. Verweerder kwalificeert de onderhoudstoestand van de woning als 'matig', evenals de kwaliteit van de woning.
Eiser bestrijdt dat de kwaliteit en staat van onderhoud van de woning matig zijn, en vindt dat de taxateur de woning verkeerd heeft beoordeeld. Eiser heeft zijn stelling echter niet met concrete gegevens, zoals foto's of een tegentaxatierapport, onderbouwd. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de woning altijd 'netjes' heeft onderhouden en hij heeft ter onderbouwing daarvan een lijst overgelegd van door hem in de loop der jaren aan de woning verrichte werkzaamheden. De rechtbank stelt vast dat deze werkzaamheden enkel bestaan in (eenvoudig) regulier onderhoud en dat aan de hand van de lijst niet blijkt van gerealiseerde verbeteringen aan de woning. Dat de door verweerder gegeven omschrijving van kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning onjuist is, volgt dan ook niet uit deze lijst. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
15. Gelet op al het voorgaande kan niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarden in een onjuiste verhouding staan tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten en evenmin dat deze waarden in een onjuiste verhouding staan tot de verkoopprijzen van de twee door eiser aangedragen objecten.
16. Eiser heeft verder aangevoerd dat de aan de woning toegekende waarde niet in een juiste verhouding staat tot de waarde die voor het vorige tijdvak (belastingjaar 2013) aan de woning is toegekend. Deze beroepsgrond faalt. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen immers mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. Voor de beoordeling van de juistheid van de voor het onderhavige tijdvak vastgestelde waarde is daarom slechts van belang of de aan de woning toegekende waarde in overeenstemming is met het wettelijk waardebegrip, zoals hierboven weergegeven. Aan de verhouding tussen voor twee opvolgende tijdvakken vastgestelde waarden komt in dat kader geen zelfstandige betekenis toe.
17. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarden van de woning op de in geschil zijnde peildata alsmede de daarop gebaseerde aanslagen en niet te laag zijn vastgesteld. (…).”
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil in de zaak met kenmerk 18/00191 als volgt overwogen.
“6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust in het onderhavige geval de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te laag heeft vastgesteld.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft bepaald volgens de vergelijkingsmethode. De vergelijkingsobjecten zijn alle voldoende dicht bij de waardepeildatum verkocht. De rechtbank houdt hierbij een bandbreedte aan van één jaar vóór tot één jaar ná de waardepeildatum. Verder acht de rechtbank de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar. De rechtbank overweegt daartoe dat deze - evenals de woning - in de gemeente Bergen gelegen vrijstaande woningen zijn met een vergelijkbare inhoud en ligging. Verder zijn zowel de woning als de vergelijkingsobjecten voorzien van ten minste één bijgebouw. De vergelijkingsobjecten kunnen derhalve dienen ter onderbouwing van de waarde. Dat er verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten maakt dit niet anders. Het gaat erom dat verweerder met de verschillen in voldoende mate rekening heeft gehouden.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de verschillen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft in de matrix en met de ter zitting afgelegde verklaring een toelichting gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde kubieke en vierkante meterprijzen. Bovendien is aan de bij elk van de woningen behorende bijgebouwen steeds een afzonderlijke waarde toegekend. Met de kubieke- en vierkante meterprijzen heeft verweerder laten zien dat rekening is gehouden met de verschillen in grootte, kwaliteit en staat van onderhoud van de woning alsmede met de grootte en ligging van het perceel. Daarbij heeft verweerder tevens rekening gehouden met het gegeven dat de waarde per kubieke- respectievelijk vierkantmeter afneemt naarmate de inhoud respectievelijk oppervlakte van het perceel groter is.
9. Uit de stukken blijkt dat verweerder de woning in november 2015 inpandig heeft opgenomen waarbij het volgende is geconstateerd. De woning is gedateerd en voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Dit geldt ook voor de indeling van de woning. Met name op de eerste verdieping is de ruimte klein. Verder is sprake van achterstallig onderhoud, zoals lekkages ter plaatse van de dakkapel en aan de binnenzijde van de garage.
De verdiepingsvloer is verzakt en de woning heeft geen muur of vloerisolatie. In verband hiermee heeft verweerder aan de woning een kubieke meterprijs toegekend van € 303.
10. De door eiser overgelegde foto’s en zijn overigens niet onderbouwde stellingen, zijn voor de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de door verweerder geschetste (bouwkundige) staat van de woning. Eiser heeft derhalve niet aannemelijk dat een hogere kubieke meterprijs is gerechtvaardigd. De door verweerder aan de woning toegekende kubieke meterprijs acht de rechtbank niet te laag. Gelet voorts op de verschillen zoals vermeld in het verweerschrift en de matrix is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Verweerder heeft derhalve in beginsel aan zijn bewijslast voldaan.
11. Het voorgaande laat onverlet dat eiser feiten en omstandigheden kan aanvoeren die leiden tot een bovenwaartse bijstelling van de waarde van de onroerende zaak.
12. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkoopgegevens van de woning aan [adres 10] in de waardering zouden moeten worden betrokken. Eiser heeft voorts gesteld dat in de statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek een duidelijke tendens waarneembaar is dat woningen in Nederland en ook in [plaats 1] , in waarde stijgen. De rechtbank heeft eerder ten onrechte overwogen dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw moet worden bepaald en dat voor de beoordeling geen zelfstandige betekenis kan worden toegekend aan de verhouding tussen voor twee opeenvolgende tijdvakken vastgestelde waarden. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan een daling van de waarde van de woning, tegen de markt in, is gerechtvaardigd.
13. De rechtbank overweegt het volgende. In haar uitspraak van 21 april 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:3180) heeft de rechtbank in het kader van het door eiser ingestelde beroep tegen de voor de jaren 2014 en 2015 vastgestelde WOZ-waarden van de woning in rechtsoverweging 11 van de uitspraak van 21 april 2017 onder meer het volgende overwogen: “De rechtbank acht het door eiser aangedragen vergelijkingsobject [adres 10] evenmin vergelijkbaar met de woning van eiser, nu dit object een ander type woning betreft en een aanzienlijk grotere inhoud heeft. Ook dit vergelijkingsobject laat de rechtbank daarom buiten beschouwing.”
In rechtsoverweging 16 van genoemde uitspraak heeft de rechtbank het volgende overwogen.
“Doel en strekking van de Wet WOZ brengen immers mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. Voor de beoordeling van de juistheid van de voor het onderhavige tijdvak vastgestelde waarde daarom slechts van belang is of de aan de woning toegekende waarde in overeenstemming is met het wettelijk waardebegrip, zoals hierboven weergegeven. Aan de verhouding tussen voor twee opvolgende tijdvakken vastgestelde waarden komt in dat kader geen zelfstandige betekenis toe. ”
De rechtbank heeft in deze procedure geen reden anders te oordelen en zij maakt de in deze overwegingen vervatte oordelen tot de hare.
14. De rechtbank overweegt ten aanzien van de door eiser gestelde tendens in de waardeontwikkeling voorts nog het volgende. De waarde van de woning is onderbouwd door rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopcijfers van met de woning vergelijkbare woningen (vergelijkingsobjecten). De rechtbank hanteert hierbij de in overweging 7 genoemde bandbreedte. Het voorgaande heeft - gelijk verweerder heeft gedaan - tot gevolg dat voor het thans voorliggende belastingjaar deels andere vergelijkingsobjecten en mitsdien ook deels andere verkoopprijzen zijn gehanteerd. Dit kan, zoals in het onderhavige geval, betekenen dat, nu het gaat om de waarde op de waardepeildatum van deze specifieke woning met de daarbij behorende (specifieke) objectkenmerken, de waardeontwikkeling van de woning een andere, afwijkende, ontwikkeling laat zien dan de door het CBS gestelde algemene waardeontwikkeling.
15. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding tot bovenwaartse bijstelling van de waarde.