2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is geboren op [geboortedatum] . Hij is ongehuwd en heeft twee kinderen: [kind 1] en [kind 2] , beiden geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser is op [oprichtingsdatum] samen met de gemachtigde een onderneming gestart met de naam “ [Y] ”. De activiteiten bestaan onder andere uit incassoverrichtingen en het geven van juridisch advies.
3. Eiser heeft in 2011 met zijn onderneming een resultaat behaald van -/- € 2.282. De aangegeven omzet voor de omzetbelasting bedraagt nihil en de verschuldigde omzetbelasting is -/- € 33.
4. Eiser heeft in 2012 met zijn onderneming een resultaat behaald van € 5.398. De aangegeven omzet voor de omzetbelasting bedraagt € 1.335 en de verschuldigde omzetbelasting is € 7.
5. Eiser heeft in 2013 een bedrag van € 10.967 inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking ontvangen van [werkgever] . Hierover is € 1.712 loonheffing ingehouden.
6. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 februari 2014 een uitnodiging tot het doen van aangifte ib/pvv 2013 uitgereikt.
7. Op verzoek van eiser is twee maal uitstel verleend voor het indienen van de aangifte ib/pvv 2013, uiteindelijk tot 1 november 2014.
8. Wegens het uitblijven van een aangifte heeft verweerder bij brief van 24 november 2014 een herinnering tot het doen van de aangifte ib/pvv 2013 verzonden. Vervolgens heeft verweerder bij brief met dagtekening 30 januari 2015 een aanmaning verzonden waarin eiser in de gelegenheid is gesteld om uiterlijk 13 februari 2015 de aangifte ib/pvv 2013 in te dienen. Eiser heeft voor deze datum geen aangifte gedaan. Verweerder heeft de onderhavige aanslagen met dagtekening 1 mei 2015 ambtshalve vastgesteld.
9. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser op 16 juni 2015 ontvangen. Verweerder heeft eiser met dagtekening 4 januari 2016 een voornemen tot afwijzen van het bezwaarschrift gezonden en gelegenheid geboden voor een reactie. Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2016 gerappelleerd. Eiser heeft niet gereageerd. Bij uitspraken op bezwaar van 4 maart 2016 zijn de onderhavige aanslagen gehandhaafd.
10. Hangende het beroep hebben partijen geprobeerd een compromis te bereiken. Verweerder heeft eiser onder andere voorgesteld de aangifte alsnog in te dienen en jaarstukken te overleggen. Hierbij heeft verweerder te kennen gegeven dat hij, indien hij akkoord gaat, de aanslagen zal verminderen en de proceskosten zal vergoeden, of dat, indien hij niet akkoord gaat, de rechtbank uitspraak kan doen. Eiser heeft dit voorstel geaccepteerd.
11. Eiser heeft op 15 februari 2017 aangifte over 2013 gedaan naar een verzamelinkomen van -/- € 2.886, bestaande uit loon uit dienstbetrekking van € 10.967 en belastbare winst van -/- € 13.853. Eiser heeft daarbij geen jaarstukken overgelegd.
12. Per e-mailbericht van 2 maart 2017 heeft verweerder verzocht om een urenstaat en overige stukken waaruit blijkt dat hij in 2013 meer dan 1.225 uur aan zijn onderneming heeft besteed, en om facturen betreffende de aangegeven kosten van grond- en hulpstoffen / inkoopprijs van de verkopen en bankafschriften die zien op de betalingen van deze facturen. Eiser heeft per e-mailbericht van 14 maart 2017 een Excelbestand met betrekking tot de inkoopkosten toegezonden. Daarbij heeft eiser verzocht aan te geven welke facturen verweerder wenst te ontvangen. Tevens heeft eiser verzocht om uitstel voor het indienen van de urenstaat.
13. Verweerder heeft in reactie hierop bij e-mailbericht van 15 maart uitstel verleend tot 29 maart 2017. Hij heeft daarbij opgemerkt:
“De bewijslast om te voldoen aan het urencriterium betreft een vrije bewijsleer en de bewijslast ligt bij u. U mag dus met alle mogelijke middelen die u heeft aantonen dat de heer [X] in 2013 meer dan 1225 uur heeft besteedt aan zijn onderneming. Echter omdat de heer [X] geen aangifte heeft ingediend geldt ook nog de verzwaarde bewijslast. U moet dus niet
aannemelijk makendat er meer dan 1225 uur aan de onderneming is besteedt, maar het
moet blijkenuit de stukken die u meestuurt.
Daarnaast bedraagt de omzet in 2013 slechts € 2.244. Als de omzet zo laag is, wordt het erg lastig om aan te tonen dat er meer dan 1225 uur aan de onderneming is besteed.
[…]
Verder ontvang ik graag de nota’s en bankafschriften inzake de huur van het kantoor en de Raad van State.
Laatste voorstel
De aanslag wordt opgelegd volgens de door u ingediende aangifte, behalve de starters- en zelfstandige aftrek. En u trekt uw beroepschrift in en wenst geen hoorgesprek of inzage in de stukken; u ontvangt een proceskostenvergoeding conform besluit proceskosten bestuursrecht ter grootte van € 788,-”
14. Eiser heeft bij brief van 29 maart 2017 urenverantwoordingsstaten, nota’s en bankafschriften overgelegd. Hij heeft daarbij niet gereageerd op het laatste voorstel van verweerder.
15. Verweerder heeft eiser bij brief van 31 maart 2017 meegedeeld voornemens te zijn de aanslagen te handhaven. Ter toelichting heeft hij opgemerkt dat eiser niet heeft onderbouwd wanneer hij welke werkzaamheden heeft verricht en hoe lang hij hiermee bezig is geweest, dat geen aansluiting is gemaakt tussen de omzet en de directe uren, dat niet blijkt hoeveel uren eiser per opdracht heeft besteed, dat geen inzage is gegeven in de opdrachten en het aantal afnemers, dat geen onderbouwing is gegeven van de studie-uren en dat hij het aantal aan de administratie bestede uren niet aannemelijk acht gezien de beperkte omzet en kosten. Verweerder heeft eiser in deze brief in de gelegenheid gesteld om stukken in te komen zien en te worden gehoord op 5, 7 of 11 april 2017 aan de [locatie] . Eiser heeft in reactie hierop bij brief van 5 april 2017 te kennen gegeven geen gebruik te zullen maken van deze gelegenheid omdat de termijn te kort is, er slechts pro forma bezwaar is gemaakt, de locatie niet acceptabel is en verweerder niet heeft aangegeven welke bewijsstukken hij verlangt. Eiser verzoekt om opgave van specifieke bewijsstukken, een redelijke termijn van tenminste zes weken voor het indienen van aanvullende gronden en stukken en een hoorlocatie binnen 10 kilometer van zijn woonadres.
16. Voorafgaand aan de zitting van de rechtbank heeft eiser aanvullende gronden van het beroep ingediend, onder meer vergezeld van een overzicht van verkoopnota’s en een opstelling van totale inkopen en verkopen en een kassaldo per 31 december 2013, uitgedrukt in euro’s.”