4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt overwogen en geoordeeld:
“15. Op grond van artikel 204, eerste lid, onder b, van het CDW ontstaat een douaneschuld bij invoer indien een van de voorwaarden die zijn gesteld voor de plaatsing van de goederen onder deze regeling of voor de toekenning van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van het gebruik van de goederen voor bijzondere doeleinden, niet in acht is genomen.
16. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de last rust te bewijzen dat een douaneschuld op grond van artikel 204 van het CDW is ontstaan. Verweerder voert aan dat op grond van artikel 204, eerste lid, onder b, van het CDW een douaneschuld is ontstaan omdat de voorwaarden voor plaatsing van de goederen onder de regeling niet in acht zijn genomen. Eén van de voorwaarden is dat een vergunning is afgegeven. Voor de goederen waarop de utb betrekking heeft, is geen vergunning afgegeven nu die goederen onder de regeling zijn geplaatst terwijl ze niet voorkomen in de bijlagen 1 en 2 behorende bij de vergunningen, aldus verweerder.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en overweegt als volgt. De goederen waarop de utb’s (nog) betrekking hebben, heeft eiseres onder de vergunningen actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem geplaatst. Ze kunnen echter niet onder deze vergunningen geplaatst worden. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de GN-codes van alle goederen waarop de utb’s (nog) betrekking hebben, niet zijn genoemd in de bijlagen 1 en 2 behorende bij de vergunningen, terwijl ook de productomschrijvingen van de goederen en de daarbij behorende GN-codes niet zijn genoemd in deze bijlagen. Partijen hebben dit overigens ook niet weersproken. Op grond van artikel 204, eerste lid, onder b, van het CDW is derhalve een douaneschuld ontstaan.
18. De bewijslast dat de utb’s ten onrechte zijn uitgereikt, rust vervolgens op eiseres.
Eiseres stelt dat de bijlagen 1 en 2 behorende bij de vergunningen nooit zijn opgevat als voorwaarden van de vergunningen. De maandelijkse GPA was bepalend. De aangiften moesten de juiste GN-codes vermelden. Eiseres heeft gehandeld overeenkomstig de werkafspraken en die zijn onderdeel van de vergunningsvoorwaarden, aldus eiseres.
19. Ingevolge artikel 85 van het CDW is voor gebruik van iedere economische douaneregeling een door de douaneautoriteiten afgegeven vergunning vereist. Ingevolge artikel 87, eerste lid, van het CDW worden de voorwaarden waaronder de betrokken regeling wordt gebruikt in de vergunning vastgesteld. In onderdeel 7 van de vergunningen, dat betrekking heeft op “Goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst ”, wordt verwezen naar bijlage 1. In onderdeel 8 van de vergunningen, dat betrekking heeft op “Veredelingsproducten”, wordt verwezen naar bijlage 2. Nu in de vergunningen wordt verwezen naar bijlage 1 en 2 vormen die bijlagen een integraal onderdeel van de vergunningen. Eiseres heeft bovendien de bijlagen 1 en 2 zelf opgesteld en verstrekt vóór de afgifte van de onder 2 genoemde vergunning. Zelfs toen verweerder op enig moment niet beschikte over de bijlagen, heeft eiseres de bijlagen aan verweerder verstrekt. Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment dat de bijlagen 1 en 2 niet achter de vergunningen waren gevoegd, de vergunningen wel gelding hadden. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen en zal partijen hierin volgen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de bijlagen zoals deze bij de vergunning van 22 september 2005 waren gevoegd, integraal onderdeel uitmaken van de vergunningen van 27 juli 2007 en 21 oktober 2008. De enkele blote stelling van eiseres dat er werkafspraken waren - welke door verweerder bovendien is weersproken - leidt niet tot een ander oordeel.
20. Op grond van artikel 87, tweede lid, van het CDW dient eiseres de douaneautoriteiten mededeling te doen van elk feit dat zich na afgifte van de vergunning voordoet en dat gevolgen kan hebben voor de handhaving of de inhoud van de vergunning. Voor zover eiseres stelt dat de bijlagen verouderd waren en de bijlagen daarom niet van toepassing waren, faalt deze grief van eiseres. Gelet op artikel 87, tweede lid, van het CDW ligt het op de weg van eiseres om nieuwe bijlagen te overleggen als sprake is van nieuwe (andere) feiten en omstandigheden.
21. Eiseres stelt tevens dat verweerder op grond van artikel 505, onder a, van de Toepassingsverordening CDW (hierna: Tvo) juncto artikel 497, eerste lid, van de Tvo en bijlage 67 van de Tvo had kunnen volstaan met het opnemen van de GS-posten en de productomschrijvingen. Eiseres stelt dat de goederen verschillen vertonen qua GN-code maar op GS-post niveau alle goederen overeenkomen met de goederen die in bijlagen 1 en 2 zijn genoemd.
22. In de toelichting op vak 7 van het formulier van bijlage 67 van de Tvo is vermeld dat de volledige code volgens de gecombineerde nomenclatuur (acht cijfers) moet worden vermeld. In de noot behorende bij vak 7 is vermeld dat bij actieve veredeling de viercijfercode mag worden vermeld. Nu echter in de vergunningen van eiseres de GN-codes zijn vermeld, vormen de GN-codes onderdeel van de vergunningsvoorwaarden. Dat de GS-posten vermeld hadden mogen worden, maakt voorgaande niet anders nu de GS-posten niet in de vergunning zijn opgenomen.
25. Eiseres stelt dat verweerder op 15 juli 2011 een gewijzigde vergunning heeft afgegeven met ingangsdatum 18 juni 2010. Gelet op de ingangsdatum heeft de vergunning terugwerkende kracht tot 18 juni 2010. Eiseres stelt zij dat in de periode 18 juni 2010 tot en met 15 juli 2011 derhalve gebruik mocht maken van de nieuwe bijlagen 1 en 2 waarin goederen worden omschreven op GS-post niveau.
26. Nu eiseres stelt dat er sprake is van terugwerkende kracht van de vergunning, rust de bewijslast op eiseres. De onder 7 genoemde vergunning vermeldt als ingangsdatum 18 juni 2010. Gelet echter op het feit dat daarnaast bij de ingangsdatum als datum van de (gewijzigde) versie is opgenomen 15 juli 2011, is van enige terugwerkende kracht van de vergunning naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Ook overigens is niet gebleken dat er sprake is van terugwerkende kracht. De stelling van eiseres faalt derhalve. Overigens moet eiseres - zoals reeds onder 20 is overwogen - op grond van artikel 87, tweede lid, van het CDW wijzigingen doorgeven. Dat eiseres bij e-mailbericht van 15 juni 2010 heeft aangegeven dat een update van de bijlagen 1 en 2 zal worden overgelegd en dat eiseres pas op 6 juni 2011 verzoekt om een wijziging van de vergunning, komt voor rekening en risico van eiseres.
30. Tot slot stelt eiseres dat verweerder op grond van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW van navordering had moeten afzien. Eiseres stelt dat er sprake is van een vergissing en dat het geheel van handelen van verweerder een actieve gedraging vormt. In dat kader stelt eiseres dat verweerder vergunningen heeft uitgereikt zonder bijlagen, verweerder vasthoudt aan de GN-codes terwijl hij weet dat de bijlagen verouderd zijn, verweerder weet dat het opnemen van de GS-posten in de bijlagen voldoende is en dat onder de vergunning gebrachte goederen vallen onder een GS-post die is opgenomen in de bijlagen, verweerder weet dat de lijsten een extractie waren uit het DMS en dat de bijlagen pas in 2005 bij de vergunning werden gevoegd terwijl in 2004 er helemaal geen bijlagen waren en de controles werden uitgevoerd aan de hand van het DMS en de GPA, verweerder zorgt dat eiseres de indeling strikt bijhoudt en dat onjuiste tariefposten worden gecorrigeerd, verweerder de GPA rigoureus controleert en nooit een opmerking heeft gemaakt dat de posten niet overeenstemden met de bijlagen die in 2005 waren verstrekt, en verweerder de bijlagen nooit heeft betrokken bij de maandelijkse controles van de GPA.
31. Ingevolge artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet over tot boeking achteraf van douanerechten indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet de inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, vervolgens moet de vergissing van deze autoriteiten van dien aard zijn geweest dat een belastingschuldige te goeder trouw deze redelijkerwijze niet kon ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde voor zijn douaneaangifte aan alle voorschriften van de geldende regelgeving hebben voldaan (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 18 oktober 2007, Agrover Srl, C-173/06, ECLI:EU:C:2007:612, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32. Wat de tweede voorwaarde betreft, moet bij de beantwoording van de vraag of een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten kon worden ontdekt, worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemers en de mate van de door hen betrachte zorgvuldigheid. De aard van de vergissing is ervan afhankelijk hoe ingewikkeld de betrokken regeling is of, andersom, of die regeling voldoende eenvoudig is, en hoelang de autoriteiten aan hun onjuiste zienswijze zijn blijven vasthouden. Als al sprake zou zijn van een vergissing dan had eiseres naar het oordeel van de rechtbank als ervaren professionele marktdeelnemer en vergunninghouder de vergissing kunnen ontdekken. Eiseres had ten tijde van het plaatsen van de goederen onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem eenvoudig kunnen ontdekken dat de goederen niet voorkomen in de bijlagen 1 en 2 bij de vergunningen als ze de bijlagen zou hebben bekeken. Eiseres wist, zo blijkt uit het door haar gestelde, bovendien dat de bijlagen 1 en 2, die zij zelf heeft overgelegd, reeds bij afgifte van de onder 2 genoemde vergunning verouderd waren. Aan de tweede voorwaarde van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW is derhalve niet voldaan.
33. Gelet op het onder 17 overwogene heeft eiseres goederen onder de vergunningen actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem geplaatst, die niet onder deze vergunningen geplaatst hadden kunnen worden. In die omstandigheden kan niet worden aangenomen dat eiseres aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte heeft voldaan. Aldus is niet voldaan aan de derde voorwaarde van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW.
34. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW faalt, reeds omdat niet is voldaan aan de tweede en derde voorwaarde. De beantwoording van de vraag of aan de eerste voorwaarde van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW is voldaan, kan daarom in het midden blijven.
35. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”