3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en heeft daartoe als volgt overwogen en beslist:
“15. Op grond van artikel 3.139, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001, wordt als belastbare negatieve persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen hetgeen is ontvangen als nagekomen betaling ter zake van uitgaven voor monumentenpanden die op grond van afdeling 6.8 in aanmerking zijn genomen. Aangezien de aftrek ter zake van uitgaven in een eerder belastingjaar blijkens deze bepaling geldt als voorwaarde voor de belastbaarheid van de nabetaling in het onderhavige belastingjaar en verweerder stelt dat de nabetaling dient te worden belast, rust in beginsel op verweerder ook de last te bewijzen dat de betreffende kosten in de aangifte ib/pvv in een eerder jaar door eiser in aftrek zijn gebracht.
16. Verweerder heeft in dit verband betoogd dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de onderhoudskosten waarvoor in 2012 subsidie is toegekend door eiser in de aangifte ib/pvv 1997 in aftrek zijn gebracht en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- In de aangifte ib/pvv 1997 is een bedrag groot € 157.287 aan onderhoudskosten voor panden in aftrek gebracht;
- Eiser wist dat de onderhoudskosten aftrekbaar waren en heeft blijkens de specificaties bij de aangiften ib/pvv 1998 tot en met 2000 ook onderhoudskosten voor al zijn panden, inclusief het pand [adres 1] , in aftrek gebracht;
- De stelling dat de onderhoudskosten voor [adres 1] in 1997 niet in aftrek zouden zijn gebracht – in afwijking van eisers gebruikelijke handelwijze – is als ongebruikelijk aan te merken.
Verweerder concludeert, mede op grond van het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, dat onder deze omstandigheden het vermoeden is gerechtvaardigd dat de onderhoudskosten voor [adres 1] in 1997 in aftrek zijn gebracht en dat het dan aan eiser is om dit vermoeden te ontzenuwen, en dat hij daar niet in is geslaagd. 17. Eiser heeft daar tegenover het volgende aangevoerd:
- Hij heeft geen specificatie meer van de in 1997 in de aangifte ib/pvv in aftrek gebrachte onderhoudskosten. Op hem rust ook geen bewaarplicht;
- Het betreft in casu groot onderhoud. Anders dan het geval is voor regulier onderhoud, heeft hij de kosten van groot onderhoud in 1997 niet in aftrek gebracht omdat deze kosten betaald werden uit leningen bij de Stichting Nationaal Restauratiefonds en op basis van zijn ervaringen hiermee eiser geen enkele twijfel had dat de leningen zouden worden omgezet in een subsidie. Daarbij komt dat het grootste deel van de nota’s voor de onderhoudskosten voor het pand [adres 1] (€ 105.940) door de Stichting Nationaal Restauratiefonds rechtstreeks zijn uitbetaald aan de aannemer, zodat aftrek ook om die reden niet aan de orde is geweest;
- Met het feit dat in 1997 een bedrag groot € 157.287 aan onderhoudskosten voor panden in aftrek is gebracht, heeft verweerder nog niet aannemelijk gemaakt dat een bedrag aan onderhoudskosten groot € 93.568 voor het pand [adres 1] in 1996 en 1997 in aftrek is gebracht;
- Indien eiser een bedrag groot € 93.568 aan onderhoudskosten voor het pand [adres 1] in 1997 in aftrek zou hebben gebracht, zou voor de overige panden slechts een bedrag van € 63.719 resteren, hetgeen onwaarschijnlijk laag is, ook gelet op de specificaties aan onderhoudskosten voor al zijn panden voor de jaren 1998 tot en met 2000;
- Het feit dat verweerder de bij de aangifte ib/pvv 1997 overlegde specificatie van onderhoudskosten niet heeft bewaard dient voor diens rekening en risico te blijven.
18. Gelet op het totaalbedrag aan onderhoudskosten voor elk van de afzonderlijke jaren 1995 tot en met 2000, de spreiding daarvan over de panden in de jaren 1998 tot en met 2000, het feit dat een bedrag van € 93.858 gelet op de specificaties over genoemde jaren omvangrijk is in verhouding tot de totale onderhoudskosten voor de gehele onroerendgoedportefeuille van eiser, en mede in acht genomen dat deze onderhoudskosten door de Stichting Nationaal Restauratiefonds in 1997 voor het overgrote deel rechtstreeks aan de aannemer zijn uitbetaald, is de door eiser gegeven verklaring dat en waarom de betreffende onderhoudskosten in 1997 niet in aftrek zijn gebracht, naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig te achten. Verweerder – op wie in dezen in beginsel de bewijslast rust – heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser de onderhoudskosten voor het pand [adres 1] in 1997 in aftrek heeft gebracht. Nu eiser bij zijn aangifte ib/pvv 1997 een specificatie ter zake van aftrek onderhoudskosten heeft gevoegd, hij dienaangaande geen wettelijke bewaarplicht heeft en in de stellingen van eiser besloten ligt dat hij niet heeft gehandeld in afwijking van zijn gebruikelijke handelwijze om alleen kosten voor regulier onderhoud in aftrek te brengen en niet voor kosten waarvoor hij in aanmerking meende te komen voor SOT’s, ziet de rechtbank in het kader van een redelijke bewijslastverdeling geen reden nader bewijs van eiser te verlangen. Het feit dat genoemde specificatie betreffende 1997 niet meer in het bezit van verweerder is, dient in de gegeven omstandigheden dan ook voor rekening van verweerder te komen.
19. Tussen partijen is niet in geschil dat indien de onderhoudskosten waarvoor in 2012 subsidie is toegekend niet in aftrek van het inkomen uit werk en woning zijn gebracht, er geen sprake is van in 2012 in aanmerking te nemen negatieve persoonsgebonden aftrek. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, behoort de onderhavige subsidie niet tot het inkomen uit werk en woning en is het gelijk aan eiser.”