In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat zes leaseovereenkomsten tussen Dexia en de geïntimeerde, [geïntimeerde], zijn vernietigd. De zaak betreft de vraag of de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomsten is verjaard en of het bewijsvermoeden dat de betalingen op grond van de overeenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening, door [geïntimeerde] is ontzenuwd. Het hof oordeelt dat Dexia niet heeft aangetoond dat de eega van [geïntimeerde] voor 9 februari 2003 op de hoogte was van de overeenkomsten, waardoor het vernietigingsrecht niet was verjaard. Het hof vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter voor zover het betreft de schadevergoeding en oordeelt dat Dexia aan [geïntimeerde] een bedrag van € 4.929,14 moet betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 november 2000. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.