ECLI:NL:GHAMS:2018:1781
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging huurovereenkomst na opzegging op grond van dringend eigen gebruik
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van een huurovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B. Maliepaard, had in eerste aanleg een vordering ingesteld die was toegewezen, maar het vonnis was niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In hoger beroep werd de vordering tot ontruiming voor de duur van het geding opnieuw aan de orde gesteld. Het hof oordeelde dat onder de gegeven omstandigheden de vordering tot ontruiming toewijsbaar was.
De zaak betreft een leaseovereenkomst die door de appellant werd betwist. De appellant stelde dat de verjaringstermijn tot vernietiging van de leaseovereenkomst was gestuit door een eerdere dagvaarding in een collectieve procedure tegen Dexia, die door de Stichting Eegalease en de Consumentenbond was aangespannen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst was gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003.
Het hof heeft de beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 in aanmerking genomen, waarin werd geoordeeld dat de stuitende werking van een collectieve vordering zich uitstrekt tot individuele vorderingen. Het hof heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomst van 20 december 2000 onder de collectieve actie viel en dat de vernietigingsvordering niet was verjaard. De appellant werd in het gelijk gesteld, en Dexia werd veroordeeld tot terugbetaling van de bedragen die in het kader van de leaseovereenkomst waren betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de kosten van het geding aan Dexia opgelegd.