ECLI:NL:GHAMS:2017:1270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
200.171.199/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomst en vernietiging door echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen. [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van een leaseovereenkomst met Dexia Nederland B.V. gevorderd, die door zijn echtgenote op grond van het ontbreken van schriftelijke toestemming is ingeroepen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de echtgenote van [appellant] niet tijdig op de hoogte was van de leaseovereenkomst, waardoor de rechtsvordering tot vernietiging zou zijn verjaard. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als vaststaand aangenomen en heeft de grieven van [appellant] beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de lopende verjaringstermijn mogelijk is gestuit door een eerdere dagvaarding in een collectieve procedure tegen Dexia. De zaak is verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van [appellant] om te reageren op een arrest van de Hoge Raad dat relevant is voor de stuitende werking van de dagvaarding. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.171.199/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3084114 DX VERZ 14-237
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 april 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 12 maart 2015, in de procedure krachtens artikel 96 Rv onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] en Dexia.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met productie;
- akte van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vorderingen, zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1.1 tot en met 1.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1.
Het hof stelt vast dat partijen zich, in het door hen gezamenlijk ex artikel 96 Rv tot de kantonrechter gerichte verzoek, uitdrukkelijk het recht van hoger beroep hebben voorbehouden.
3.2.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.3.
Deze procedure ziet op de door [appellant] met Dexia op 20 december 2000 gesloten leaseovereenkomst die door de kantonrechter is aangeduid als leaseovereenkomst 1, waarvan de echtgenote van [appellant] (hierna ook: [X] ) bij vernietigingsbrief van 16 juni 2006 de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [appellant] tot vernietiging daarvan.
3.4.
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenote van [appellant] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.5.
Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust, zoals de kantonrechter in het vonnis onder 3.8 terecht heeft overwogen, de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.6.
In deze zaak heeft de kantonrechter op grond van het feit dat de betalingen ter zake van de leaseovereenkomst aan Dexia geschiedden vanaf een rekening die op naam van zowel [appellant] als [X] stond een bewijsvermoeden aangenomen dat [X] op een eerder moment dan drie jaar voor de datum van de vernietigingsbrief daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Vervolgens heeft de kantonrechter, gelet op hetgeen de getuigen hebben verklaard en op de overgelegde stukken, geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat [appellant] erin geslaagd is dit bewijsvermoeden te weerleggen. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van hem in de kosten van het geschil.
3.7.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. Het hof ziet reden eerst grief 4 te behandelen waarin [appellant] aanvoert dat de kantonrechter heeft miskend dat de lopende verjaringstermijn tot vernietiging van de leaseovereenkomst is gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de procedure die de Stichting Eegalease en de Consumentenbond tegen Dexia aanhangig hebben gemaakt (hierna ook wel: de collectieve procedure). Bij memorie van antwoord heeft Dexia tegen de stuitende werking van de dagvaarding in de collectieve procedure een aantal bezwaren aangevoerd. Beide memories zijn genomen voordat de Hoge Raad bij arrest van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:2015:3018) een prejudiciële vraag over de stuitende werking van voornoemde dagvaarding heeft beantwoord. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen bij akte te reageren op die uitspraak van de Hoge Raad, eerst [appellant] en daarna Dexia.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 9 mei 2017 voor akte aan de zijde van [appellant] tot het hiervoor in r.o. 3.7 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.