ECLI:NL:GHAMS:2018:1706

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
200.222.518/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake klacht over notaris afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2018 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van een verzoeker tegen een eerdere beslissing van het hof van 13 juni 2017. In die eerdere uitspraak was de beslissing van de kamer van het notariaat in 's-Hertogenbosch vernietigd, waarbij de verzoeker niet-ontvankelijk was verklaard in een deel van zijn klacht en één onderdeel gegrond was verklaard zonder oplegging van een maatregel. De verzoeker heeft op 6 september 2017 een verzoek tot herziening ingediend, waarin hij stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden.

Het hof heeft de gronden van het herzieningsverzoek beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker niet kon aantonen dat er sprake was van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren. De verzoeker had eerder al beroep gedaan op de nietigheid van de beslissing en de argumenten die hij nu aanvoerde waren niet nieuw. Het hof concludeerde dat de vereisten voor herziening niet cumulatief waren voldaan, aangezien de verzoeker niet kon aantonen dat de nieuwe feiten of omstandigheden een andere beslissing rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft het hof het herzieningsverzoek afgewezen, waarbij het hof benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak zonder nieuwe feiten. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en de betrokken rechters.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.222.518/01 NOT
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 juni 2018
inzake
mr. drs. [naam],
wonend te [plaats],
verzoeker,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
verweerder.

1.Procesgang

1.1.
Bij beslissing van 13 juni 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:2259) heeft het hof de beslissing van de kamer van het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 19 september 2016 (ECLI:NL:TNORSHE:2016:33) vernietigd, verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in een deel van de klacht, één onderdeel van de klacht gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
Op 6 september 2017 is ter griffie van het hof van de zijde van verzoeker ingekomen een verzoek van 11 juli 2017 (met bijlagen) strekkende tot herziening van bovenvermelde beslissing.
1.3.
Bij brief van 13 september 2017, ingekomen op 14 september 2017, heeft de notaris een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Verzoeker heeft bij brief van 7 maart 2018, bij het hof ingekomen op 9 maart 2018, nadere producties met toelichting bij het hof ingediend.
1.5.
De notaris heeft bij brief van 9 maart 2018, bij het hof ingekomen op 12 maart 2018, gereageerd en nadere producties bij het hof ingediend.
1.6.
Het herzieningsverzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 maart 2018. Verzoeker en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; verzoeker aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota (met bijlagen).

2.De grondslag van het herzieningsverzoek

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de beslissing van dit hof van 13 juni 2017 omdat volgens hem sprake is van feiten en omstandigheden die herziening rechtvaardigen.
De daartoe aangevoerde gronden zullen hierna onder 4. aan de orde komen.

3.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

4.Beoordeling van het herzieningsverzoek

4.1.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van dit hof kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden beslissing worden herzien op grond van nauwkeurig omschreven feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij verzoek(st)er vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;
c. ingeval zij bij de tuchtrechter vóór de uitspraak bekend zouden zijn geweest, het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
Deze vereisten zijn cumulatief.
4.2.
Daarnaast geldt dat de beslissing in kracht van gewijsde moet zijn gegaan en voorts dat het verzoek tot herziening dient te worden gedaan binnen een redelijke termijn na het bekend worden bij verzoek(st)er van de (nieuwe) feiten of omstandigheden, terwijl het verzoek eveneens zal moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 107 lid 2 van de Wet op het notarisambt.
4.3.
Het hof heeft in zijn uitspraak van 13 juni 2017 de bestreden beslissing van de kamer vernietigd, omdat die is genomen mede door een persoon die hiertoe niet bevoegd was, en de zaak zelf afgedaan. Verzoeker voert hiertegen thans aan dat de bestreden beslissing nietig is en dat de zaak terugverwezen had moeten worden, zodat zijn tuchtklacht in twee instanties in volle omvang behandeld wordt.
Uit de uitspraak van 13 juni 2017 blijkt dat het beroep op nietigheid toen ook reeds is gevoerd. Reeds hierom is er geen sprake van een nieuw feit als bedoeld onder 4.1.
4.4.
Verzoeker stelt verder dat het hof is “voorgelogen” door de notaris dat hij geen betalingen buiten de boedel om heeft ontvangen, waarop zijn door het hof verworpen klacht iii ziet. Hij verwijst hierbij naar bijlage 1 bij zijn verzoekschrift, verkregen op 20 juli 2017, waaruit volgens hem volgt dat de notaris op 19 juni 2014 ook met de Federale Overheidsdienst Financiën, de Belgische belastingdienst (hierna FOD), een afspraak heeft gemaakt om een factuur van € 2.000 exclusief BTW te mogen indienen.
Door verzoeker is voorts aangevoerd dat een en ander ook reeds blijkt uit de door de notaris op 7 maart 2014 ingediende boedelbeschrijving. Dat betekent dat geen sprake is van een nieuw feit of nieuwe omstandigheid zodat de in deze bijlage vervatte informatie niet kan leiden tot toewijzing van het herzieningsverzoek.
4.5.
Verder voert verzoeker ten aanzien van rov. 6.16. van de uitspraak van het hof van 13 juni 2017, inhoudende dat het hof geen aanleiding heeft te twijfelen aan de echtheid van de in het geding gebrachte ‘verkoopovereenkomst’ en ‘verklaring van schenking inboedel’ welke door vader van verzoeker zijn ondertekend, het volgende aan. Die documenten bevatten niet de échte handtekening van zijn vader, wat wordt bevestigd in het (op verzoek van verzoeker opgestelde) deskundigenbericht van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 8 februari 2018, overgelegd als bijlage bij zijn brief van 7 maart 2018.
Nu verzoeker reeds in de procedure die geleid heeft tot de uitspraak van 13 juni 2017 beroep heeft gedaan op de valse handtekening onder genoemde documenten, levert het thans in het geding gebrachte deskundigenbericht geen nieuw feit op.
4.6.
Verzoeker uit ook bezwaren tegen rechtsoverweging 6.11. van de bestreden uitspraak, voor zover daarin is beslist dat niet gebleken is dat de notaris ten tijde van de eerdere tuchtprocedure (SHE/2014/73) van een mogelijke vordering van de FOD op de nalatenschap van vader op de hoogte was of had kunnen zijn. De notaris was reeds in 2014 (en dus niet pas in oktober 2015) op de hoogte van het recht van tweede hypotheek ten behoeve van de FOD. Dit blijkt uit - door verzoeker op 20 juli 2017 ontvangen - e-mailcorrespondentie tussen de notaris en de FOD in juni 2014, overgelegd als bijlage bij zijn verzoekschrift. Overigens blijkt dit volgens verzoeker ook uit de boedelbeschrijving die door de notaris is ingediend op 7 maart 2014. Dit betekent dat het hof door de notaris is voorgelogen in de tuchtprocedure die heeft geleid tot de beslissing van 13 juni 2017, aldus verzoeker.
Nu blijkens de eigen stelling van verzoeker dit blijkt uit de boedelbeschrijving, ingediend op 7 maart 2014, is geen sprake van een nieuw feit.
4.7.
In hetgeen verzoeker voor het overige bij zijn verzoek om herziening naar voren heeft gebracht, liggen naar het oordeel van het hof geen feiten of omstandigheden besloten zoals hierboven onder 4.1. bedoeld. Indien en voor zover verzoeker hiermee beoogt de juistheid van de uitspraak van 13 juni 2017 alsnog te betwisten, kan dit niet tot het door hem beoogde gevolg leiden. Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is immers niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.8.
Het vooroverwogene leidt tot de conclusie dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.
4.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof wijst het herzieningsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.W.M. Tromp en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018 door de rolraadsheer.