ECLI:NL:GHAMS:2018:1651

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
200.216.351/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris inzake onjuiste informatie en weigering tot correctie in erfopvolging

In deze zaak heeft klager, een erfgenaam, een klacht ingediend tegen de notaris over verschillende aspecten van de afhandeling van de nalatenschap van zijn overleden vader. De klacht omvat onder andere beschuldigingen van onjuiste informatieverstrekking door de notaris aan de kantonrechter, het weigeren om deze informatie te corrigeren, en het niet opstellen van een verklaring die klager als enig erfgenaam zou erkennen. Klager beschuldigt de notaris ook van oplichting en corruptie, omdat hij vermoedt dat de notaris de woning aan een buurman wil verkopen tegen een te lage prijs. Daarnaast heeft klager geklaagd over de weigering van de notaris om buitengerechtelijke incassokosten te voldoen en over onbetamelijk taalgebruik tijdens een zitting. De kamer voor het notariaat heeft de klacht van klager ongegrond verklaard, maar het hof heeft de beslissing van de kamer gedeeltelijk vernietigd. Het hof heeft klager niet ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen die betrekking hebben op de vermeende oplichting en de incassokosten, maar heeft de beslissing van de kamer voor de overige klachtonderdelen bevestigd. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis met meerdere procedures en beslissingen van de kamer en het hof.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.216.351/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2016/77
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 mei 2018
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 24 mei 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 24 april 2017. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De notaris heeft op 15 juni 2017 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juli 2017. De notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager is, zonder berichtgeving vooraf, niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is verstuurd aan partijen.
1.4.
Op 26 juli 2017 heeft klager het hof per brief medegedeeld dat hij de oproepingsbrief van het hof van 15 juni 2017 voor de zitting van 13 juli 2017 pas op 19 juli 2017 heeft mogen ontvangen (en daarmee dus te laat). Hij heeft in diezelfde brief het hof verzocht opnieuw een datum voor een mondelinge behandeling te plannen en hem daarvan tijdig op de hoogte te stellen.
1.5.
Bij brief van 1 augustus 2017 heeft het hof aan partijen bericht dat de oproeping niet correct is verricht en dat het hof derhalve de behandeling van de zaak zal heropenen en opnieuw een mondelinge behandeling zal bepalen.
1.6.
De nieuwe mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Klager is verschenen en heeft het woord gevoerd. De notaris is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.7.
Op 23 februari 2018 heeft de notaris het hof bericht - kort samengevat - dat hij tot op heden altijd is verschenen en ook ditmaal de intentie had om naar de zitting te komen, maar dat hij te laat was gearriveerd en derhalve niet meer de zitting kon bijwonen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten en eerdere procedures

Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De moeder van klager, [naam] , is op [datum] 2011 overleden. De vader van klager, [naam] (hierna: de vader), is op [datum] 2011 overleden. Klager en zijn twee zussen zijn als erfgenamen gerechtigd tot de nalatenschap van de vader. Klager heeft deze nalatenschap zuiver aanvaard. De twee zussen hebben deze nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.2.2.
De rechtbank [plaats] heeft op verzoek van de zussen van klager met ingang van 16 april 2014 de notaris tot vereffenaar van de nalatenschap van de vader benoemd.
3.2.3.
Tot de nalatenschap van de vader behoort onder meer (een onverdeeld aandeel in) de in België gelegen ouderlijke woning (hierna: de woning). Op de woning rusten twee rechten van hypotheek; een recht van eerste hypotheek ten behoeve van Rabobank N.V. (hierna: de bank) en een recht van tweede hypotheek ten behoeve van de Federale Overheidsdienst Financiën (hierna: FOD Financiën), de Belgische belastingdienst.
3.2.4.
Klager heeft bij de kantonrechter in de rechtbank [plaats] bezwaar gemaakt tegen de door de notaris voorgenomen tegeldemaking van de woning. Tijdens de zitting bij de kantonrechter op 21 juli 2016 zijn klager en de notaris overeengekomen dat de bank en de Belgische belastingdienst nogmaals worden benaderd met de vraag of zij bereid zijn mee te werken aan de toedeling van de woning aan klager.
3.2.5.
Op diezelfde dag heeft de notaris aan de (advocaten van de) bank en de (advocaat van de) Belgische belastingdienst het volgende bericht:
“Vanmiddag was de zitting bij de kantonrechter (..), waarin werd behandeld een verzoek van [klager] op de voet van artikel 4:215 lid 2 BW.
Voorstel van de kantonrechter is om in het licht van het verzoek, nog een keer het oorspronkelijke voorstel van toedeling van de woning (..) aan [klager] onder overneming van alle schulden, als ware hij enig erfgenaam, te overwegen.
- Is Rabobank bereid om mee te werken aan zo’n verdeling? Zo ja, onder welke
voorwaarden?
- Is de belastingdienst (FOD) bereid?
In het belang van de andere erfgenamen, zal hun rechtspositie na beneficiaire aanvaarding moeten worden geborgd. Ook de positie van de boedel en de vereffenaar zullen moeten worden geborgd, in die zin dat zij niet door schuldeisers en andere derden aansprakelijk kunnen worden gesteld. Mogelijk dient [klager] hiervoor vrijwaringen af te geven.”
3.2.6.
De (advocaat van de) Belgische belastingdienst en de (advocaat van de) bank hebben per e-mail op 29 juli 2016 respectievelijk 1 augustus 2016 gereageerd op voormeld bericht. Bij brief van 2 augustus 2016 heeft de notaris de kantonrechter het volgende bericht:
“Hierbij zend ik u twee kopieën van de reacties van zowel de Belgische belastingdienst als Rabobank, die ik per e-mail ontving. Gemakshalve verwijs ik naar de bijlagen.
Beide partijen wijzen toedeling aan [klager] van de goederen en schulden van de nalatenschap af. De stellingname van Rabobank is eenduidig. (..) Daarmee blijft de verkoop van de woning het enige reële alternatief voor tegeldemaking met het oog op de voldoening van de schulden. Daarvoor is een koper gevonden.
NB[klager] wil zelf niet kopen. Bijvoorbeeld een nieuw taxatierapport zal dan ook niets aan de situatie veranderen. Bovendien levert dat alleen weer nieuwe aanknopingspunten voor verdere vertraging door [klager] op, die de vereffening redelijkerwijze niet meer kan hebben na vijf jaar.
In het licht van vorenstaande herhaal ik mijn conclusie dat het bezwaar van [klager] moet worden afgewezen. Graag ontvang ik zo snel mogelijk uw beslissing, in het belang van de vereffening.”
Deze brief en de e-mails van de Belgische belastingdienst en de bank heeft de notaris diezelfde dag in kopie gestuurd aan klager en zijn zussen.
3.2.7.
Bij beschikking van 16 augustus 2016 van de rechtbank [plaats] heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen:
“3.4. Verzoeker maakt voorts bezwaar tegen de door de vereffenaar voorgenomen tegeldemaking van de woning, voor een bedrag van € 255.000,00.
3.5.
Pogingen om de woning toe te delen aan verzoeker zijn gestrand omdat de schuldeisers van de nalatenschap hieraan geen medewerking wensen te verlenen dan wel voorwaarden stellen waaraan verzoeker niet tegemoet kan of wil komen. Toedeling van de woning aan verzoeker is daarom geen optie meer.
3.8. (..)
ziet de kantonrechter voldoende grond de vereffenaar de aanwijzing te geven om de woning op serieuze, voor de kantonrechter verifieerbare wijze, te koop aan te bieden voor en vraagprijs van € 394,000,00 (..).”
3.2.8.
Klager heeft bij de notaris geklaagd over zijn handelwijze en hem verzocht alle correspondentie over te leggen. De notaris heeft hierop gereageerd. De correspondentie bestaat uit e-mails en brieven over de periode van augustus tot en met september 2016.
Eerdere procedures
3.3.
Op 7 september 2014 heeft klager klachten tegen de notaris ingediend bij de kamer met betrekking tot de (afwikkeling van de) nalatenschap van de vader (deze zaak is bij de kamer bekend onder klachtnummer SHE/2014/73). De kamer heeft bij beslissing van 21 september 2015 klager in die klachten niet-ontvankelijk verklaard. Klager is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen. Bij
beslissing van 14 juni 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:2340)heeft dit hof klager in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het daarop volgende verzoek van klager tot herziening van deze beslissing van het hof is bij brief van 13 oktober 2016 afgewezen.
3.4.
Bij beslissing van 15 mei 2017 heeft de kamer klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot herziening van bovenvermelde beslissing van 21 september 2015. Klager is tegen de beslissing van 15 mei 2017 in hoger beroep gekomen. Bij beslissing van 9 januari 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:17) is het herzieningsverzoek van klager afgewezen.
3.5.
Begin 2016 heeft klager klachten tegen de notaris ingediend bij de kamer over de vereffening van de nalatenschap van de vader (bij de kamer bekend onder klachtnummers SHE/2016/5, SHE/2016/16 en SHE/2016/22). Bij beslissing van 19 september 2016 (ECLI:NL:TNORSHE:2016:33) is klager in een deel van de klachten niet-ontvankelijk verklaard, zijn drie onderdelen van de klacht gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en is het overige deel van de klachten ongegrond verklaard. Klager is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen. Bij
beslissing van 13 juni 2017 van dit hof (ECLI:NL:GHAMS:2017:2259)is de beslissing van 19 september 2016 vernietigd, is klager niet-ontvankelijk verklaard in een deel van de klacht, is één onderdeel van de klacht gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en is de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
3.6.
Klager heeft het hof verzocht voormelde beslissing van 13 juni 2017 te herzien. Het hof heeft de uitspraakdatum in die herzieningszaak bepaald op 5 juni 2018 (200.222.518/01 NOT) .

4.Standpunt van klager

De klacht van klager bestaat – kort samengevat – uit de volgende onderdelen (genummerd 1 tot en met 7):
1.
a. De notaris heeft de kantonrechter bij e-mailbericht van 2 augustus 2016 onjuist geïnformeerd.
b. De notaris heeft – ondanks verzoek van klager – geweigerd de bij voormeld e-mailbericht verstrekte onjuiste informatie te corrigeren.
c. De notaris heeft – ondanks herhaald verzoek van klager – geweigerd een verklaring op te (laten) stellen dat de woning aan klager wordt toegedeeld als ware hij enig erfgenaam. De notaris weet niet hoe hij een dergelijke verklaring moet opstellen.
d. De notaris maakt zich schuldig aan oplichting en corruptie, omdat de notaris commissie van de bank wenst te verkrijgen en omdat de notaris de woning aan de buurman van klager wil verkopen tegen een te lage waarde.
2. De notaris heeft – ondanks verzoek van klager – geweigerd de aan de bank verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten te voldoen met een ontvangen belastingteruggave van
€ 5.892,-.
3. De notaris heeft zich schuldig gemaakt aan onbetamelijk taalgebruik door tijdens de zitting van 21 juli 2016 bij de kantonrechter te zeggen dat hij van mening is dat klager een persoonlijkheidsstoornis heeft.
4. De notaris heeft – ondanks verzoek van klager – geweigerd informatie te verstrekken en verantwoording af te leggen.
5. De notaris heeft een drietal aanwijzingen van de kantonrechters niet opgevolgd.
6. De notaris heeft ten onrechte en op onjuiste gronden geweigerd om een verklaring c.q. overeenkomst op te stellen waaruit blijkt dat klager de woning in eigendom heeft verkregen.
7. De notaris heeft de zussen ten onrechte geadviseerd de overeenkomst tot overdracht van de aandelen van de zussen in de onverdeelde nalatenschappen niet te tekenen.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdelen 1. a. tot en met c. en 3. tot en met 7.
6.1.
Het hof verwijst voor wat betreft deze klachtonderdelen naar de overwegingen van de kamer en verenigt zich daarmee. In hoger beroep is niets naar voren gebracht dat tot een ander oordeel moet leiden. Dit betekent dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
6.2.
Hieraan voegt het hof met betrekking tot klachtonderdeel 7 nog het volgende toe. Uitgangspunt is dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap behoren te voltooien alvorens de nalatenschap te verdelen, teneinde te waarborgen dat de vorderingen van de schuldeisers van de nalatenschap zoveel mogelijk daadwerkelijk uit de nalatenschap worden voldaan. In het licht hiervan rust op de erfgenaam die verdeling vordert van een nalatenschap, in dit geval klager, in beginsel de plicht om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan. Niet gebleken is dat klager dat heeft gedaan, zodat de notaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zussen de overeenkomst niet moesten ondertekenen.
Klachtonderdeel 1. d.
6.3.
Het hof constateert dat klager het verwijt onder 1.d. in eerdere klachtprocedures eveneens naar voren heeft gebracht. Op dit klachtonderdeel is onherroepelijk beslist ingevolge de hiervoor onder 3.3. en 3.5. genoemde beslissingen van dit hof van 14 juni 2016 en 13 juni 2017. Het hof acht klager daarom, anders dan de kamer heeft geoordeeld, niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
Klachtonderdeel 2.
6.4.
Naar het oordeel van het hof dient klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien het niet aan de tuchtrechter maar aan de kantonrechter is om daarover een oordeel te geven.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing wat betreft de klachtonderdelen 1.d. en 2.;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 1.d. en 2.;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, A.D.R.M. Boumans en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018 door de rolraadsheer.