7.5.1.Achtergrond terrorismebepalingen
Bij de beoordeling van de vraag of sprake kan zijn van een terroristisch misdrijf is het volgende van belang.
In de nasleep van de aanslagen van 11 september 2000 in de Verenigde Staten van Amerika, is het EU-kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (2002/475/JBZ) tot stand gekomen. Aan de preambule van dit kaderbesluit kan het volgende worden ontleend:
“Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Europese Unie is gegrondvest op de universele waarden menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, eerbiediging van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden. Zij berust op het beginsel van de democratie en het beginsel van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben.
(2) Terrorisme is een van de ernstigste schendingen van deze beginselen.
(…)
(6) De omschrijving van terroristische misdrijven, zou door de lidstaten onderling moeten worden aangepast, met inbegrip van de omschrijving van strafbare feiten die verband houden met een terroristische groep. Anderzijds zou ten aanzien van natuurlijke personen en rechtspersonen die dergelijke strafbare feiten hebben gepleegd of ervoor verantwoordelijk zijn, moeten worden voorzien in straffen en sancties die in overeenstemming zijn met de ernst van dergelijke strafbare feiten.”
Artikel 1, eerste lid, van dit Kaderbesluit luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Iedere lidstaat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de (…) bedoelde opzettelijke gedragingen, die door hun aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden en die overeenkomstig het nationale recht als strafbare feiten zijn gekwalificeerd, worden aangemerkt als terroristische misdrijven, indien de dader deze feiten pleegt met het oogmerk om:
- een bevolking ernstig vrees aan te jagen, of
- de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, dan wel
- de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
(…)
d) het veroorzaken van grootschalige vernieling van staats of regeringsvoorzieningen, vervoersystemen of infrastructurele voorzieningen, met inbegrip van informaticasystemen, een vast platform op het continentale plat, openbare plaatsen of niet voor het publiek toegankelijke terreinen, waardoor mensenlevens in gevaar kunnen worden gebracht of grote economische schade kan worden aangericht; (…)”
Op 10 augustus 2004 zijn als onderdeel van de Wet terroristische misdrijven (Stb. 2004/290) tot implementatie van voormeld Kaderbesluit de artikelen 83 en 83a Sr in werking getreden. Deze bepalingen luiden, voor zover voor de beoordeling van belang, thans als volgt:
- Artikel 83 Sr:
“Onder terroristisch misdrijf wordt verstaan:
(…)
2º. elk van de misdrijven waarop ingevolge de artikelen 114a, 114b, 120a, 120b, 130a, 176a, 176b, 282c, 289a, 304a, 304b, 354a, tweede lid, 415a en 415b, alsmede artikel 80, derde lid, van de Kernenergiewet gevangenisstraf is gesteld; (…)”
- Artikel 83a Sr:
“Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.”
De Memorie van Toelichting bij de Wet terroristische misdrijven houdt onder meer het volgende in:
“De aanslagen van 11 september jongstleden hebben ertoe geleid dat in internationaal en nationaal verband onder andere wordt nagegaan of het strafrecht voldoende is toegesneden op terrorisme. In het verband van de Europese Unie is een kaderbesluit dat op terroristische misdrijven ziet voorbereid en op 13 juni 2002 vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel geeft uitvoering aan dit kaderbesluit terrorismebestrijding. Het beoogt, in aansluiting op het kaderbesluit, het materiële strafrecht aan te scherpen, opdat het beter tot uitdrukking brengt dat terroristische misdrijven tot de ernstigste misdrijven behoren. Het kaderbesluit bevat een aantal verplichtingen, waarvan de belangrijkste zijn:
– Een aantal gedragingen dienen, bij aanwezigheid van het zogenaamde «terroristisch oogmerk», als terroristisch misdrijf strafbaar te worden gesteld, en – indien mogelijk – met een hogere straf te worden bedreigd;
– Enkele misdrijven die worden gepleegd met het oog op een voorgenomen terroristisch misdrijf, dienen met een hogere straf te worden bedreigd;
(…)
3. Het terroristisch oogmerk
Uit het voorgaande vloeit voort dat dit wetsvoorstel bij de aangewezen ernstige misdrijven waar niet reeds levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaar op is gesteld, een zware strafverhoging wil verbinden aan de aanwezigheid van het «terroristisch oogmerk».
Naar de mening van de regering is dat ook verantwoord: het oogmerk stelt een eis die voldoende exact omschreven is en die de voorgestelde strafverhoging kan dragen.
De omschrijving van het terroristisch oogmerk in artikel 83a Sr is gebaseerd op twee internationale rechtsinstrumenten. Het eerste deel van het oogmerk is door het kaderbesluit in de kern ontleend aan het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme. Artikel 2, eerste lid, onder b, van dat Verdrag verplicht tot strafbaarstelling van een gedraging/handeling «bedoeld om de dood van of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken bij een burger (..) wanneer het doel van die gedraging/handeling, door haar aard of context, is een bevolking te intimideren of een overheid of internationale organisatie te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling.» Ook in het ontwerp voor een alomvattend VN-verdrag tegen terrorisme komt dit oogmerk voor; bij de onderhandelingen over dat verdrag bestaat overeenstemming over deze formulering.
(…)”
(Kamerstukken II, 2001-2001, 28 463, nr. 3, p. 1-3)
Vernieling, zoals strafbaar gesteld in art. 350 Sr, maakte aanvankelijk geen deel uit van de gedragingen die onder art. 83 Sr als terroristisch misdrijf strafbaar waren gesteld, voor zover begaan met terroristisch oogmerk. Het bij de Wet strafbaarstelling financieren van terrorisme ingevoegde art. 354a, tweede lid, Sr heeft daarin verandering gebracht. Dit artikellid luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“2. Indien een feit strafbaar gesteld in de artikelen 350, 350a, 351, 352 of 354 is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met de helft verhoogd.”
De Memorie van Toelichting bij deze wet houdt onder meer het volgende in:
“Tot dusver zijn misdrijven inzake zaaksvernieling in artikel 354a Sr enkel aangemerkt als misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. Dit gaat voorbij aan het feit dat deze misdrijven ook zelf als daad van terrorisme kunnen gelden en kunnen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk. Onderdeel d vult artikel 354a Sr in deze zin aan.”
(Kamerstukken II, 2012–2013, 33 478, nr. 3, p. 8)
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 83, 83a en 354a, tweede lid, Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in art. 350 Sr omschreven gedraging verricht (kort gezegd het vernielen, beschadigen, onbruikbaar of wegmaken van een aan een ander toebehorend goed) met het in art. 83a Sr bedoelde oogmerk, wordt veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. Dit betekent echter niet dat elke zodanige gedraging onder alle omstandigheden deze kwalificatie rechtvaardigt.
Naast de eisen aan het bewijs van het oogmerk, moeten ook eisen worden gesteld aan de aard van de gedraging.
7.5.2.Klaagster heeft aangevoerd dat uit de navolgende omstandigheden blijkt dat beklaagde handelde met terroristisch oogmerk:
- hij heeft bewust een koosjer restaurant uitgezocht,
- hij heeft ter voorbereiding een wapen meegenomen, te weten een stok,
- hij heeft bij zijn gedragingen blijk gegeven van zijn politieke overtuiging,
- hij heeft een vlag weggenomen die in strijd is met zijn overtuiging,
- hij heeft met zijn stok geslagen op de ruiten waarop/waarachter een logo was te zien dat staat voor het Joodse geloof en/of Israël,
- hij heeft verklaard dat hij de schuld geeft aan alle Israëliërs,
- hij heeft zijn excuses overgebracht aan het “Nederlandse volk”,
- hij heeft bij zijn gedraging “Allahu Akbar” geroepen en had een Palestijnse vlag bij zich,
- In zijn woning is een flyer/uitnodiging aangetroffen voor een Palestijns-Europese Conferentie, van welke conferentie terroristische groeperingen gebruik maken,
- hij is lid van de Palestijnse beweging en heeft in 2008 deelgenomen aan demonstraties tegen Israël,
- hij heeft tijdens de oorlog in Syrië en voordat hij naar Nederland kwam deelgenomen aan de gewapende strijd tegen IS en Jabhath al-Nusra.