Uitspraak
Strafkamer
nr. 103.681
AB
[klager] EN [klaagster], wonende te
[woonplaats].
De voordracht en vordering zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Hieruit volgt dat het tot de taak van het openbaar ministerie behoort om aan de hand van de resultaten van het opsporingsonderzoek te beoordelen of er voldoende grond bestaat om aan te nemen dat een persoon een strafbaar feit heeft gepleegd en of deze daarvoor vervolgd moet worden. Indien het openbaar ministerie tot het oordeel komt dat zulks het geval is, zal het – met het oog op een bepaalde wettelijke strafbaarstelling – de feiten en omstandigheden naar de in art. 261 Sv gestelde eisen in de telastelegging moeten omschrijven.
De Memorie van Antwoord bij genoemde wet, Kamerstukken II, 1981/1982, 15 831, nr. 6, blz. 13-14, houdt onder meer het volgende in:
weigerenom redenen aan het algemeen belang ontleend, op grond waarvan immers ook het openbaar ministerie van (verdere) vervolging kan afzien. Het hof dient derhalve, wanneer het vervolgingsbevel
nietwordt geweigerd, zijn beschikking op dezelfde gronden te baseren als ware de beslissing tot vervolging door het openbaar ministerie zelf genomen.
Ik meen dan ook dat, nu de wetgever enerzijds aan de individuele burger niet de bevoegdheid heeft willen toekennen om zelfstandig een strafvervolging aan te spannen en anderzijds de rechterlijke controle op het sepotbeleid in concrete gevallen aan het hof heeft opgedragen, het hof ook de mogelijkheid moet hebben om de beslissing van de officier van justitie in het individuele geval in haar volle omvang te toetsen. Het hof behoort, indien het daartoe termen aanwezig acht, die beslissing te nemen die naar zijn oordeel aanvankelijk door de officier van justitie genomen had moeten worden. Om die volle beleidstoetsing tot uitdrukking te brengen is in artikel 12k (thans 12i Sv –HR) weloverwogen voor de formulering gekozen dat het hof het vervolgingsbevel kan geven wanneer het van oordeel is
dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaatshebben".
Vernietigt in het belang der wet de bestreden beschikking;
Verstaat dat deze beslissing geen nadeel toebrengt aan de door partijen verkregen rechten.
25 juni 1996.