ECLI:NL:GHAMS:2018:1355
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en vluchtgevaar in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2018, waarin een bevel tot gevangenhouding van de verdachte werd gegeven. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, verblijft op dat moment in het huis van bewaring Almere Binnen. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank, waarin het hoger beroep is ingesteld. Tijdens de behandeling heeft het hof de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, mr. A.S. Kamphuis, gehoord.
Het hof heeft de beschikking waarvan beroep bekeken en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte bestudeerd. Het hof is van mening dat de gronden voor voorlopige hechtenis, zoals de zogenoemde 12-jaarsgrond (geschokte rechtsorde), de onderzoeksgrond en de recidivegrond, kunnen vervallen. Echter, het hof oordeelt dat het vluchtgevaar als grond voor voorlopige hechtenis opnieuw moet worden opgenomen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en er geen wezenlijke binding met Nederland is, wat de kans vergroot dat hij niet te traceren zal zijn bij vrijlating.
De beslissing van het hof is dat het beroep tegen de bestreden beschikking wordt afgewezen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met mr. D. Boessenkool als griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.