ECLI:NL:GHAMS:2018:1226

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
23-004828-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met stokken tegen slachtoffers op openbare weg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging, gepleegd op 24 juni 2015 te Amsterdam, waarbij hij samen met een ander slachtoffer [slachtoffer 2] heeft geslagen met houten stokken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op de openbare weg, het Dijkgraafplein, openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 2]. De verdachte heeft zich niet kunnen beroepen op noodweer, aangezien er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft de verklaringen van getuigen als bewijs gebruikt, ondanks dat de verdediging betoogde dat deze niet betrouwbaar waren. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004828-16
datum uitspraak: 30 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-125487-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 juni 2015 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Dijkgraafplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] welk geweld bestond uit
- het naar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toelopen en/of
- het bedreigende aanspreken van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het een of meermalen (met kracht) slaan met een of meer (houten) stokken, althans soortgelijke voorwerpen tegen/op het lichaam en/of gezicht, althans het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
subsidiair
Hij op of omstreeks 24 juni 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een of meer (houten) stokken, althans soortgelijke voorwerpen op/tegen het (boven)lichaam en/of het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, nu het dossier – kort gezegd – niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden en de belangen van de verdachte op ernstige wijze zijn geschonden.
Door de raadsman is niet uiteengezet welk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel is geschonden of wat het belang is dat dit voorschrift dient. Noch is betoogd wat de ernst is van het verzuim, noch welk nadeel daardoor is veroorzaakt. Van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van voornoemde factoren uit het tweede lid van die bepaling wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden (Hoge Raad 4 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0281). Nu het verweer niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld, wordt het reeds daarom verworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 24 juni 2015 te Amsterdam met een ander, op of aan de openbare weg, het Dijkgraafplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het met kracht slaan met houten stokken tegen het lichaam en het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van 9 december 2015, opgemaakt door mr. C.S. Schoorl, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 december 2015 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2]:
Op 24 juni toen wij thuis aankwamen zaten [medeverdachte 1] en een andere man in een taxi. Die Marokkaanse jongen ([verdachte]) is met [slachtoffer 1]) naar de andere kant van de straat gelopen. [medeverdachte 1] stond bij mij. Opeens kwam die Marokkaan op mij af en zei tegen mij: “neem afscheid van uw zoon want hij gaat dood”. Ik heb toen op de grond gespuugd. We hebben ook staan duwen en trekken tegen elkaar. Die twee liepen naar de auto en pakten daaruit houten stokken. Ik had alleen een witte klerenhanger
(het hof begrijpt: een stang/roede)die ik uit mijn auto had gepakt. Beide mannen hebben mij geslagen. Ik heb geprobeerd mij te verweren.
2. Een ander geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015143806-5 van 24 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Wij, verbalisanten kregen op 24 juni 2015 omstreeks 17.15 uur de melding om te gaan naar Dijkgraafplein te Amsterdam. Toen wij ter plaatse kwamen zagen wij dat een man naar ons wenkte. Hij gaf op te zijn [slachtoffer 2]. Wij zagen dat [slachtoffer 2] boven zijn linker oogkas een blauwe plek had. Wij zagen dat er een gezwollen plek boven zijn linker oogkas zat. Wij zagen dat op de armen van [slachtoffer 2] verwondingen zaten. Ik, verbalisant [verbalisant 2], hoorde [slachtoffer 2] zeggen: Ik ben zojuist geslagen. Ik ben op mijn hoofd geslagen.
Tevens zagen wij dat er een vrouw stond. Zij gaf op te zijn genaamd: [naam]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde Outalen het volgende zeggen: Ik ben zojuist getuige geweest van een vechtpartij. Zojuist kwamen wij thuis. Toen wij uit de auto waren gestapt zag ik dat [medeverdachte 1] samen met een vriend van hem uit een auto stapte. Ik hoorde dat die vriend van [medeverdachte 1] tegen mij man zei: “Neem maar afscheid van je zoon. De volgende keer zie je hem in een lijkenzak terug”, of woorden van gelijke strekking. Vervolgens zag ik dat mijn man op de grond spuugde waarna [medeverdachte 1] en zijn vriend terug naar de auto liepen. Ik zag dat beide mannen een houten staaf uit de kofferbak van de auto pakten. Ik zag dat de vriend van [medeverdachte 1] op mijn man afliep.
Ik zag dat hij met de stok mijn man meerdere malen op zijn rug sloeg. Daarna sloeg hij hem ook op zijn arm. Vervolgens kwam [medeverdachte 1] ook aanlopen waarna zij beiden met de stokken op het hoofd van mijn man begonnen te slaan.
Wij, verbalisanten, hoorden dat [medeverdachte 1] zich samen met zijn vriend had gemeld op het politiebureau, alwaar wij [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben aangehouden.
3. Een ander geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2015143806-19 van 2 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 augustus 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Wij hoorden geschreeuw en gehuil van de straat. Wij hebben niet precies gehoord wat er werd geschreeuwd, maar het kwam neer op: ‘Neem maar afscheid van uw zoon’ en ‘Door je zoon, hij was het’, of woorden van gelijke strekking. Naar aanleiding van het geschreeuw ben ik naar buiten gerend. Ik zag dat onze buurman werd geslagen met stokken door twee jongens.
4. Een ander geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2015143806-16 van 25 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 juni 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Ik was gisteren in mijn huiskamer. Ik woon aan het Dijkgraafplein in Amsterdam. Ik hoorde geschreeuw en keek naar buiten. Ik zag dat er twee jongens op de buurman aan het in waren slaan met twee knuppels. Die mannen sloegen in op de buurman en de buurman wilde zich verdedigen. Ik zag dat de buurman iets wits had en hij zich daarmee probeerde te verdedigen. Tijdens het beschermen van zijn gezicht zag ik dat hij op zijn rug werd geslagen en in zijn gezicht. Hij kon absoluut niet tegen hun op. Zij hadden zeker te weten ieder één stok in hun hand. Het leek een beetje op een honkbalknuppel. Ze waren echt allebei op de man aan het inbeuken.
5. Een proces-verbaal van 20 november 2017, opgemaakt door mr. R.A.F. Gerding, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 november 2017 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van
[getuige 3]:
Op 24 juni 2015 woonde ik in een flat op het Dijkgraafplein te Amsterdam. Ik hoorde dat er werd aangebeld. Via het raam keek ik wie er had aangebeld. Ik zag twee mannen. Ik kende ze niet dus ik heb niet opengedaan. Even later hoorde ik dat ze meerdere malen aanbelden bij de flat naast ons. Ik ken die buren. Een tijd later, ik weet niet meer hoeveel, hoorde ik geschreeuw buiten. Ik zag dat er een auto kwam aanrijden met de buren er in. Ik zag dat de auto ging parkeren en ik hoorde weer geschreeuw. Ik zag dat de buren uit de auto stapten, de vader en de broer
(het hof begrijpt: de stiefzoon). De mannen die eerder hadden aangebeld waren er ook. Ik hoorde dat er de hele tijd tegen elkaar werd geschreeuwd. Ik zag dat de oudste van de twee mannen, hij zag er ouder uit, de broer
(het hof begrijpt: de stiefzoon)begon te duwen. Ik zag dat de mannen onder de balustrade gingen. Ik kon niet zien wat ze daar deden. Daarna kwamen ze terug. Eén van hen had een stok in zijn hand. Ik weet niet zeker of de andere een stok had. Ik zag dat ze met die stok of stokken de buren begonnen aan te vallen. Ik heb gezien dat de mannen de vader en de zoon hebben geslagen. De buurman had volgens mij iets in zijn hand nadat hij werd aangevallen met de stokken. Ik weet niet wat het was. Hij is zelf ook iets gaan pakken en heeft zich daarmee verdedigd. Ik heb niet gezien waar hij dat heeft gepakt, het was onder de balustrade.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat ‘de verklaringen’ niet tot het bewijs kunnen dienen, nu zij niet stroken met de waarheid noch met elkaar en bovendien niet kunnen worden gezien als onafhankelijke getuigenverklaringen.
Het hof stelt vast dat de getuigen [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3] slechts (voormalige) buren zijn. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze getuigen niet als ‘onafhankelijk’ kunnen worden aangemerkt, nog daargelaten dat door de verdediging niet is aangevoerd welk belang zij zouden hebben gehad bij het opzettelijk afleggen van verklaringen in strijd met de waarheid. Dat de verklaringen van [getuige 3] en van [getuige 1], zoals afgelegd bij de politie enigszins afwijken van hun verklaringen die zij later bij de rechter-commissaris hebben afgelegd, kan verklaard worden door het tijdsverloop en bevestigt bovendien dat zij bij het afleggen van hun verklaringen slechts hebben geput uit hun geheugen. Het hof ziet daarom geen reden één of meer afgelegde verklaringen uit te sluiten van het bewijs. Het verweer wordt verworpen.
Het hof overweegt met betrekking tot het bewijs verder het volgende.
De verdachte en de medeverdachte zijn naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan om te praten. Er is aangebeld bij de woning, maar [slachtoffer 2] was niet thuis. Vervolgens komen [slachtoffer 2], zijn vrouw en (stief-)zoon aanrijden. Er vindt een confrontatie plaats, waarbij over en weer wordt geschreeuwd en waarbij de verdachte zich blijkens de verklaringen van [slachtoffer 2], zijn vrouw en getuige [getuige 1] bedreigend heeft uitgelaten over de zoon van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] en zijn vrouw hebben verklaard dat de verdachte en zijn medeverdachte stokken hebben gepakt en daarmee hebben geslagen en dat [slachtoffer 2] daarna een voorwerp heeft gepakt en zich daarmee heeft verdedigd. Deze gang van zaken wordt bevestigd door getuige [getuige 2] die heeft verklaard zeker te weten dat beide verdachten een stok hadden en door getuige [getuige 1] die in eerste instantie tegenover de politie heeft verklaard dat de twee verdachten [slachtoffer 2] met stokken sloegen. Het hof gebruikt deze verklaring van [getuige 1] (in plaats van diens ruim twee jaar later afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris) voor het bewijs, omdat hij deze vlak na het incident heeft afgelegd. Dat beide verdachten hebben deelgenomen aan het geweld jegens [slachtoffer 2] vindt tenslotte bevestiging in de verklaring van getuige Strok bij de raadsheer-commissaris.
Gelet op bovenstaande in onderling verband bezien acht het hof de lezing van de verdachte, dat hij niets in zijn handen had en ter verdediging enkel deed alsof hij iets uit de kofferbak pakte, en de lezing van de medeverdachte, dat hij een afgebroken bezemsteel op de grond heeft gevonden, niet alleen niet aannemelijk geworden, maar ook door de bewijsmiddelen weerlegd.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer.
Het hof oordeelt als volgt.
De raadsman heeft in dit kader niet nader aangegeven waaruit de (noodzakelijke) verdediging van de verdachte heeft bestaan, anders dan dat hij geprobeerd heeft om beide partijen uit elkaar te halen.
Het hof verwijst voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden naar hetgeen hiervoor onder de kopjes “bewijsmiddelen” en “bewijsoverweging” is uiteengezet. Daaruit volgt dat het hof in die feiten en omstandigheden ten aanzien van de verdachte geen noodweersituatie ziet en de stelling van de raadsman dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding verwerpt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer is hierbij geslagen met stokken, waardoor pijn en letsel is ontstaan. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is goed voorstelbaar dat het slachtoffer nog geruime tijd last heeft gehad van de impact van de onverwachte gewelduitbarsting. Daarnaast brengen dergelijke misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving, bij de personen die van het incident getuige zijn geweest in het bijzonder. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 maart 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede de omstandigheden die tot het incident hebben geleid, maken dat het hof een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden acht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Ruige, mr. M. Iedema en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 maart 2018.
Mrs. Iedema en Piena zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]