3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2006, houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in dat aldaar is aangevoerd:
a. door de verdachte:
"De voorzitter zegt mij dat blijkens mijn verklaring van 19 oktober 2005 het bezoek aan Leiderdorp op 23 augustus 2005 een soort van voorverkenning was. Dat was niet mijn verklaring. Toen ik werd gearresteerd, vertelde de politie mij niet waarom. De politie vertelde mij vervolgens dat [medeverdachte 1] had verklaard hoe alles was gegaan. De tolk liet mij toen zeggen dat het bezoek op 23 augustus 2005 een voorverkenning is geweest, maar de politie liet mij niet vertellen waarom ik toen in Leiderdorp was. U houdt mij voor dat die bewuste verklaring ongeveer begint met mijn mededeling dat ik op 2 september 2005 in Spanje aan het werk was. Ik heb nooit gezegd dat ik op 2 september 2005 niet in Nederland was. Ik ben erg onder druk gezet door de politie. Ik kan een verklaring in het Nederlands niet lezen. Een van de politieagenten had een nietmachine in zijn hand en dreigde daarmee te slaan als ik niet bekende. Ik heb gezegd dat ik op 2 september 2005 wel in Nederland was, maar op 3 september 2005 naar Spanje ben vertrokken. U houdt mij voor dat ik in die verklaring ook heb gezegd [medeverdachte 1 ] niet te kennen. Omdat ik bang was, heb ik verklaard dat ik [medeverdachte 1 ] niet kende. Het klopt dat ik pas verklaard heb dat hij mij van Schiphol heeft gehaald, nadat de politie mij had verteld dat ze mij hadden gezien.
De voorzitter vraagt mij of ik mij opdat moment al bedreigd voelde door de politie. De tolk zei dat hij een vriend van het slachtoffer was. Hij was ér persoonlijk mee bezig. Ik heb nooit het woord Leiderdorp in de mond genomen. Ik heb wel Leiden genoemd. Mijn betrokkenheid bestond uit niets meer dan aanwezigheid. Ik heb eerst ontkend en daarna pas mijn verhaal verteld, omdat ik een hele tijd illegaal ben geweest. Ik was bang dat ik problemen kreeg als ik verklaarde dat ik erbij was betrokken, vandaar dat ik bleef ontkennen.
De voorzitter zegt mij dat ik in voornoemd verhoor van 19 oktober 2005 heb verklaard dat 'wij' plannen hadden gemaakt om [benadeelde partij 2] te overvallen.
Dat zijn de woorden van de politie. De vraag werd gesteld door de tolk en niet door de politie.
De voorzitter zegt mij dat [medeverdachte 1 ] het initiatief voor het maken van het plan voor de overval, gezien de afgeluisterde telefoongesprekken, bij mij legt. In die telefoongesprekken zou sprake zijn van de vraag wie de schuld in de schoenen geschoven moest krijgen. U moet maar aan [medeverdachte 1 ] vragen waarom hij dat heeft verklaard.
Ik blijf nog steeds bij mijn verklaring dat ik bij de overval was, maar niet mee de woning ben binnengegaan om mijzelf te beschermen. U vraagt mij waartegen ik mijzelf dan moest beschermen.
Het probleem is dàt ik niet weet hoe de tolk vertaald heeft. Ik bén onder druk gezet door de politie. Nu sta ik niet onder druk. Nu vertel ik de waarheid."