Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[beklaagde 1] , brigadier van politie, en
2.Het verslag van de advocaat-generaal
3.De voorhanden stukken
4.De behandeling in raadkamer
5.De beoordeling van het beklag
6.Uit het dossier en het in raadkamer verhandelde komt het volgende naar voren
[naam 2]sprak [naam 1] (die op bed lag) als eerste aan en zei hem dat hij zou worden opgenomen. [naam 1] trok daarop zijn broek (met grote zakken die gevuld waren en waarin iets zwaars leek te zitten) en schoenen aan. Hij leek gespannen en op de opmerking van de verpleegkundige dat hij de laatste keer had gedreigd te steken, reageerde hij met: “Ja, dat ga ik ook doen als je nu niet ophoudt”. De verpleegkundige verliet daarna het slaapgedeelte om per telefoon een opvangplaats te regelen. Daar was ook een politieman ( [naam 6] ) aan het bellen om de ‘psycholance’ te regelen. De andere politiemensen bleven [naam 1] in de gaten houden. Een stond er bij het muurtje naast het bed, twee anderen bij het voeteneinde. Ineens hoorde hij schoten; hij zag niet dat er geschoten werd. Evenmin zag hij een wapen. Hij zag dat [naam 1] achterover op het bed viel. De politieman [naam 6] liep naar [naam 1] toe en gooide een rond zwart voorwerp naar achteren op de grond. De verpleegkundige hoorde meteen na de schoten een politieman roepen dat hij dacht dat [naam 1] een mes of een wapen trok.
[naam 3]heeft [naam 1] (die op bed lag) uitgelegd dat hij zou worden opgenomen. [naam 1] wilde dat niet en zei: “Als jullie doorgaan met mij lastig vallen, met pushen dan steek ik van mij af”. Daarop ging de arts naar de keuken om telefonisch contact op te nemen met zijn supervisor en verschillende instanties om de opname te regelen. Er bleven politiemensen om [naam 1] heen staan. Op een gegeven moment, toen hij niet in de richting van [naam 1] keek, hoorde hij schoten; hij is toen op de grond gaan liggen. Hij hoorde geschreeuw en dat een van de politiemensen vroeg of [naam 1] nog iets bij zich had. Hierna ging hij eerste hulp verlenen.
[naam 4]hoorde dat aan [naam 1] werd uitgelegd dat er gelet op de bedreiging van de week tevoren reden was om hem gedwongen op te nemen. [naam 1] zei daarop: “Als jullie niet weggaan steek ik je”. Er bleven politiemensen bij het bed staan. Met de verpleegkundige en de arts ging zij naar de achterzijde van het woongedeelte om de opname te regelen. Op een gegeven moment hoorde zij [naam 1] met boze stem roepen dat hij “hier niet om gevraagd had”. Zij keek vanuit het woongedeelte, op een afstand van naar schatting vier meter, en zag voornamelijk de rechterflank van [naam 1] die bij het voeteneinde van het bed voorovergebogen stond met zijn gezicht gericht op de twee politiemensen die naast het voeteneinde van het bed stonden. Het was een soort offensieve houding met zijn armen naar voren. Zij kon zijn handen niet zien. Zijn rechterarm was iets naar voren gericht in de richting van de agenten. Toen hoorde zij knallen en is de keuken ingedoken.
[beklaagde 2]zag dat in de woning een man op bed lag. Op de vloer van de woning zag hij onder andere bedrading en rugzakken liggen.
[beklaagde 1]liep als derde de woning in. Daarvoor was er op de deur gebonsd en werd een aantal keer “politie” geroepen. Hem viel op dat in de woning overal spullen op de grond lagen. De man lag op bed. Toen de man werd aangesproken reageerde hij niet erg; hij leek in zichzelf gekeerd te zijn. Tegen een van de hulpverleners zei de man dat hij hem zou neersteken. De man zei het wel boos, maar [beklaagde 1] kreeg niet de indruk dat er reëel gevaar dreigde. Toen het besluit was gevallen dat de man zou worden opgenomen trokken de hulpverleners zich in het woongedeelte terug om een en ander te regelen. De brigadier (die 1.87 meter groot is) stond bij het voeteneinde van het bed, zijn collega bij de muur tussen woon- en slaapgedeelte.
[naam 6]zag dat de man op bed lag. De verpleegkundige en de arts liepen naar de man toe. Hij ging zelf bij het voeteneinde van het bed staan; dat ging maar net omdat daar weinig ruimte was. Terwijl de arts en de verpleegkundige met de man spraken over de gedwongen opname, richtte de man – die tot dan toe een slome en afwezige indruk had gemaakt – zich op en ging midden op het bed zitten. In afwachting van de dingen die door de hulpverleners geregeld werden en met het oog op het vervoer van de man in de ‘psycholance’ legde zijn collega [beklaagde 1] aan de man uit dat de politie hem ging fouilleren. Hij zag dat de man, die op enig moment was gaan staan, ineens een mes met een groot lemmet in zijn hand had. De man stond heel dicht bij zijn collega’s [beklaagde 1] en [beklaagde 2] ; ze stonden bijna tegen elkaar aan. Hij zag dat het mes op de twee collega’s afkwam. De kleine ruimte bood geen vluchtweg. Hij hoorde schoten en zag dat [beklaagde 1] en [beklaagde 2] met gestrekte arm en hun dienstwapen in de hand tegelijkertijd richting de doorgang van het slaap- en woongedeelte bewogen. [naam 6] herinnert zich dat het mes op het bed terecht was gekomen en dat iemand het buiten het bereik van de man heeft gebracht.
[naam 5]bevond zich in de woonruimte toen zij knallen hoorde. Zij is toen met twee hulpverleners de keuken ingesneld. Zij zag twee collega’s met getrokken wapen staan. Zij hoorde dat een collega zei dat de man een mes in zijn handen had. De andere collega stond bij het voeteneinde van het bed. Zij ging naar het slaapgedeelte en zag een puntig mes met een zwart lemmet haar kant opkomen. Dat mes heeft zij een schop gegeven.
7.Beoordeling door het hof
aannemelijkis dat beklaagden schoten ter verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van [beklaagde 1] door [naam 1] , en dat dat schieten een noodzakelijke en proportionele verdediging was.
split secondwaarin de twee beklaagden een mes in de handen van klagers’ zoon zagen en besloten te schieten niet onaannemelijk dat de verpleegkundige, de arts en de begeleider die bezig waren met het vinden van opvang, het pakken en het hanteren van het mes, vanuit hun positie niet hebben kunnen zien.
aannemelijkis dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, is tegen deze achtergrond niet te verwachten dat een reconstructie (gesteld al dat deze praktisch mogelijk zou zijn) en nadere getuigenverhoren, zoals klagers wensen, bij die beoordeling voldoende toegevoegde waarde zouden hebben.