Dit arrest betreft de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor zijn rol in een organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen en het witwassen van geld. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2014. De rechtbank had vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen ter waarde van € 371.355,00 en had hem verplicht tot betaling van € 250.000,00 aan de Staat. Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel aanzienlijk hoger was dan door de rechtbank was vastgesteld. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van verschillende transacties met heroïne, waaronder groothandel en straathandel, en heeft uiteindelijk de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 363.676,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft ook overwogen dat er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering.