In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorbereiden van een inbraak op 3 januari 2015, waarbij hij verschillende voorwerpen zoals een slotentrekker, boormachine, torx-schroeven, sleutels, een priem, een schaar en duct tape in zijn bezit had. Het hof oordeelde dat het enkele voorhanden hebben van deze voorwerpen niet voldoende bewijs opleverde voor het opzet van de verdachte op het plegen van het misdrijf diefstal door middel van braak of verbreking. Er ontbrak concrete informatie over de plannen of intenties van de verdachte, waardoor het hof niet kon concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten. Tevens werd de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Het hof gelastte de teruggave van enkele in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en de bewaring van andere voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden.