In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 3 januari 2015 aangehouden in Amsterdam met inbrekerswerktuigen in zijn bezit. De tenlastelegging betrof de voorbereiding van een woninginbraak, maar de rechtbank oordeelde dat een essentieel bestanddeel ontbrak in de tenlastelegging, waardoor het strafmaximum op zes jaar werd vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de nachtelijke uren in een woonwijk rondreed met een tas vol inbrekerswerktuigen, waaronder een slotentrekker, boormachine, en duct tape. Ondanks de bewijsvoering van de officier van justitie, die stelde dat de voorwerpen bestemd waren voor inbraak, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet kon worden vervolgd voor de voorbereidingshandelingen, omdat het ontbrekende bestanddeel in de tenlastelegging de kwalificatie als strafbaar feit uitsloot. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De uitspraak vond plaats op 30 september 2016, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging nam, maar uiteindelijk tot de conclusie kwam dat de verdachte niet strafbaar was.