Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding na verwijzing door de Hoge Raad
2.Feiten
3.Beoordeling
1 tot en met 4 in principaal appel, zien op de vorm en volledigheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten. De grieven falen. De rechtbank is vrij de feiten vast te stellen die zij aan haar beslissing ten grondslag legt.
grief 1in incidenteel appel komt de notaris op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij een fout heeft gemaakt en dat [appellant] als gevolg daarvan schade heeft geleden. Het hof stelt bij de beoordeling van die grief voorop dat de rechtbank in het bestreden tussenvonnis van 21 november 2012 in rov. 5.10 heeft overwogen dat indien door (medewerkers van) de notaris bij het opstellen en het passeren van het testament niet de zorgvuldigheid is betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, de notaris alsdan aansprakelijk is voor de daardoor door [appellant] geleden schade. Nu partijen tegen dat oordeel geen grieven hebben gericht gaat ook het hof daarvan uit.
Grief 1in het incidenteel appel faalt. Bij een bespreking van
de grieven 5 tot en met 7in principaal appel, die in de kern strekken tot bekrachtiging van het oordeel van de rechtbank, bestaat geen belang.
grieven 8 tot en met 24 en 26 in principaal appelen
grief 2 in incidenteel appelstellen partijen, ieder vanuit hun eigen invalshoek, de aard en de omvang van de door de notaris aan [appellant] te vergoeden schade aan de orde. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge art. 6:106 BW lid 1 aanhef en onder b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Uit de stellingen van [appellant] volgt niet dat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Van een andere aantasting in de persoon kan sprake zijn indien de benadeeld geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarbij moet het gaan om een ernstige storing van de psychische toestand en is onvoldoende dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Uitgangspunt is daarbij dat het aan [appellant] is om, tegenover de betwisting door de notaris, voldoende gemotiveerd te stellen dat van een dergelijk geestelijk letsel sprake is. De brieven van Evertse zijn daartoe, zoals de notaris terecht stelt, niet voldoende, al was het maar omdat daaruit niet blijkt van een ernstige psychische stoornis en Evertse ook zelf schrijft dat hij niet gekwalificeerd is om vast te stellen dat daarvan daadwerkelijk sprake is, laat staan dat zulks het gevolg is van de door de notaris gemaakte fout. Een voldoende specifiek en ter zake dienend bewijsaanbod ontbreekt. De vordering tot vergoeding van immateriële schade is bij gebreke van een voldoende concrete onderbouwing niet toewijsbaar.
grieven 8 tot en met 24 en 26 in principaal appelten dele slagen. Anders dan [appellant] met
grief 25 in principaal appelbetoogt acht het hof geen termen aanwezig om, in plaats van de gebruikelijke forfaitaire proceskostenveroordeling, de notaris te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] gemaakte reële proceskosten.
De grieven in incidenteel appel falen.Het door partijen gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend zodat het hof dit passeert. In het licht van hetgeen hiervoor onder rov. 3.15 is overwogen over de wijze van begroting van de door [appellant] als gevolg van de opeising van de legitieme porties door [kinderen] geleden schade, bestaat geen belang meer bij een beoordeling van de voorwaardelijke incidentele vordering ex art. 843a Rv van de notaris.