3.2.VEB heeft, voor zover van belang, in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank:
( i) voor recht verklaart dat de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht heeft ten aanzien van de schadevergoedingsvorderingen van BP-aandeelhouders die in de periode van 16 januari 2007 tot en met 25 juni 2010 BP-aandelen hebben gekocht, aangehouden of verkocht via een beleggingsrekening in Nederland of een beleggingsrekening van een in Nederland gevestigde bank en/of beleggingsonderneming;
(ii) voor recht verklaart dat de rechtbank Amsterdam ten aanzien van de schadevergoedingsvorderingen van BP-aandeelhouders die in de periode van 16 januari 2007 tot en met 25 juni 2010 BP-aandelen hebben gekocht, aangehouden of verkocht via een beleggingsrekening in Nederland of via een beleggingsrekening van een in Nederland gevestigde bank en/of beleggingsonderneming, relatief bevoegd is op grond van het feit dat het ruime merendeel van dit aandelenbelang loopt via een in Amsterdam gevestigde beleggingsrekening en/of bank en/of beleggingsonderneming;
(iii) voor recht verklaart dat op de schadevergoedingsvorderingen van BP-aandeelhouders die in de periode van 16 januari 2007 tot en met 25 juni 2010 BP-aandelen hebben gekocht, aangehouden of verkocht via een beleggingsrekening in Nederland of een beleggingsrekening van een in Nederland gevestigde bank en/of beleggingsonderneming, Nederlands recht van toepassing is;
(iv) voor recht verklaart dat BP jegens de BP-aandeelhouders die in de periode van 16 januari 2007 tot en met 25 juni 2010, althans in een andere in goede justitie te bepalen periode, BP-aandelen hebben gekocht, aangehouden of verkocht via een beleggingsrekening in Nederland of een beleggingsrekening van een in Nederland gevestigde bank en/of beleggingsonderneming, onjuiste, onvolledige en misleidende mededelingen heeft gedaan: (i) over haar veiligheid- en onderhoudsprogramma’s vóór de olieramp op 20 april 2010; en/of (ii) over de omvang van de olieramp op 20 april 2010; en/of (iii) over de rol en verantwoordelijkheid van BP bij de olieramp op 20 april 2010;
( v) voor recht verklaart dat BP onrechtmatig heeft gehandeld jegens de BP-aandeelhouders die in de periode van16 januari 2007 tot en met 25 juni 2010, althans in een andere in goede justitie te bepalen periode, BP-aandelen hebben gekocht, aangehouden of verkocht via een beleggingsrekening in Nederland of via een beleggingsrekening van een in Nederland gevestigde bank en/of beleggingsonderneming, door in strijd met een wettelijk verbod en de vereiste maatschappelijke zorgvuldigheid onjuiste, onvolledige en misleidende informatie te verspreiden waarop (potentiële) BP-aandeelhouders hun BP-aandelen in voornoemde periode hebben gekocht, aangehouden of verkocht op grond van deze onjuiste, onvolledige en misleidende informatie;
(vi) voor recht verklaart dat de koop of verkoop van BP-aandelen door BP-aandeelhouders bij afwezigheid van het onrechtmatig handelen van BP – te weten: het in strijd met de wet en de vereiste maatschappelijke zorgvuldigheid doen van onjuiste en misleidende mededelingen aan BP-aandeelhouders waardoor de BP-aandeelhouders hun beleggingsbeslissing op basis van onjuiste, onvolledige en misleidende informatie hebben moeten nemen – tegen een gunstiger marktprijs tot stand zou zijn gekomen, dan wel in het geheel niet tot stand zou zijn gekomen;
(vii) voor recht verklaart dat het condicio sine qua non-verband aanwezig is tussen het onrechtmatig handelen van BP – te weten: het in strijd met de wet en de vereiste maatschappelijke zorgvuldigheid doen van onjuiste, onvolledige en misleidende mededelingen – en de daardoor tot stand gekomen (ver)koop(voorwaarden), en de geleden koersschade zoals geleden door BP-aandeelhouders in de periode tussen 16 januari 2007 tot en met 25 juni 2010, althans in een andere in goede justitie te bepalen periode.