ECLI:NL:GHDHA:2020:1332

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
200.257.161
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil tussen OL Holding B.V. en BGL BNP Paribas S.A. onder Brussel I bis-Verordening

In deze zaak gaat het om de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over een vordering van OL Holding B.V. tegen BGL BNP Paribas S.A., een bank gevestigd in Luxemburg. OL Holding heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die had geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was. De rechtbank baseerde haar oordeel op een forumkeuzebeding in de overeenkomst tussen BGL en de oorspronkelijke crediteur, [cedent], waarin werd bepaald dat de Luxemburgse rechter exclusief bevoegd is. OL Holding betoogt dat zij niet gebonden is aan dit forumkeuzebeding, omdat zij niet zelf partij was bij de overeenkomst en dat er geen geldige forumkeuze zou zijn. Het hof overweegt dat de forumkeuze geldig is en dat OL Holding als cessionaris gebonden is aan de voorwaarden van de oorspronkelijke overeenkomst. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moet verklaren, zowel voor de primaire als de subsidiaire grondslag van de vordering. De uitspraak van de rechtbank wordt bekrachtigd, en OL Holding wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.257.161/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/554425 / HA ZA 18-668
arrest van 28 juli 2020
in de zaak van
OL Holding B.V.,
gevestigd te Breda,
appellante,
hierna te noemen: OL Holding,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis te Tilburg,
tegen
BGL BNP Parisbas S.A.,
gevestigd te Luxemburg,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BGL,
advocaat: mr. A.C. Rozeman te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het procesdossier van de eerste aanleg;
  • het vonnis in incident van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2018;
  • de dagvaarding in hoger beroep van 8 maart 2019 en het anticipatie-exploot van 22 maart 2019;
  • de memorie van grieven van OL Holding;
  • de memorie van antwoord van BGL;
  • de akte na memorie van antwoord van OL Holding;
  • de antwoordakte van BGL.

2.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

2.1.
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de vordering die OL Holding heeft ingesteld tegen de in Luxemburg gevestigde bank BGL. De rechtbank heeft in het door BGL opgeworpen bevoegdheidsincident geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is. OL Holding is het daar niet mee eens en is van deze beslissing in hoger beroep gekomen.
2.2.
Het bevoegdheidsincident speelt in een zaak waarin OL Holding voor de rechtbank heeft geëist dat BGL en [cedent] (hierna: [cedent]), die in Rotterdam woont, hoofdelijk worden veroordeeld om aan OL Holding te betalen een bedrag van (in hoofdsom) € 645.370,77.
2.3.
OL Holding stelt dat deze vordering in de hoofdzaak te maken heeft met, kort gezegd, het volgende:
a. [cedent] heeft begin jaren 90 bankrekeningen geopend bij de in Luxemburg gevestigde Banque Générale du Luxembourg S.A., de rechtsvoorgangster van BGL. [cedent] heeft daarop een bedrag van fl. 1 miljoen gestort.
b. In 1999 heeft [cedent] zijn vorderingen op BGL uit hoofde van zijn bij BGL aangehouden bankrekeningen gecedeerd aan [cessionaris] (hierna: [cessionaris]). Op 11 februari 1999 is van deze cessie een notariële akte opgemaakt. [cessionaris] heeft deze akte van cessie later dat jaar aan BGL betekend. Het saldo van [cedent] bij BGL bedroeg op dat moment (de tegenwaarde in guldens van) € 645.225,72.
c. BGL heeft in 2000 aan (de advocaat van) [cessionaris] laten weten dat de rekening waar het geld op stond geblokkeerd was omdat er op die rekening beslagen waren gelegd. Ook in de jaren daarna heeft BGL desgevraagd verschillende keren aan [cessionaris] meegedeeld dat de beslagen nog niet waren opgeheven en dat zolang dat niet was gebeurd, BGL niet tot uitbetaling kon overgaan.
d. Nadat de advocaat van [cessionaris] in 2013 weer contact had opgenomen met BGL, heeft BGL bericht dat alle beslagen op de rekening zijn opgeheven. BGL heeft ook bankafschriften bijgevoegd. Daaruit bleek dat het saldo nog slechts € 3,58 bedroeg.
e. [cessionaris] heeft BGL vervolgens verzocht € 645.370,77 naar hem over te maken; dit is het saldo van de rekening van [cedent] dat volgens [cessionaris] aan hem toekwam. BGL heeft dat geweigerd. BGL heeft [cessionaris] laten weten dat zijn betalingsverzoek niet strookt met documenten die in het bezit van BGL zijn, dat BGL de cessie niet heeft erkend en ook niet heeft aanvaard, en dat de cessie in 1999 op grond van procedurele redenen die bij [cedent] bekend zijn geen rechtsgevolg heeft gehad. BGL adviseerde [cessionaris] contact op te nemen met [cedent].
f. In 2017 heeft [cessionaris] zijn vorderingen op [cedent] en BGL gecedeerd aan OL Holding. [cessionaris] is bestuurder van OL Holding.
2.4.
In de bij de rechtbank aangespannen procedure in de hoofdzaak stelt OL Holding zich op het standpunt dat [cedent] en BGL hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door OL Holding geleden schade van (in hoofdsom) € 645.370,77 op grond van het volgende:
- [cedent] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de cessie-overeenkomst waarmee hij zijn vordering op BGL heeft overgedragen aan [cessionaris]. [cedent] heeft immers, in strijd met deze overeenkomst, het saldo van zijn rekening bij BGL opgenomen of overgeboekt.
- BGL kan
primairworden aangesproken omdat zij op de hoogte is gesteld van de cessie aan [cessionaris] en zij desondanks heeft toegelaten dat [cedent] geld opnam of overboekte van zijn rekening, terwijl alleen maar bevrijdend kon worden betaald aan [cessionaris]. Indien BGL van mening was dat de cessie jegens haar geen rechtsgevolg had, geldt
subsidiairdat BGL onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij [cessionaris] jarenlang in de waan heeft gelaten dat wel sprake was van een geldige cessie. Daarmee heeft zij [cessionaris] de kans ontnomen om op een andere manier zekerheid te krijgen voor zijn vordering op [cedent].
- Omdat [cessionaris] zijn vorderingen op [cedent] en BGL inmiddels heeft gecedeerd aan OL Holding, kan OL Holding [cedent] en BGL hoofdelijk aanspreken.
2.5.
[cedent] is in de procedure bij de rechtbank niet verschenen. BGL heeft, zoals gezegd, een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. BGL heeft zich er met name op beroepen dat in de overeenkomst tussen [cedent] en BGL van 21 december 1990 een forumkeuzebeding in de zin van artikel 25 van de Brussel I bis-Verordening is opgenomen waarin is bepaald dat de Luxemburgse rechter exclusief bevoegd is. [1] Ook OL Holding is volgens BGL aan dit beding gebonden. OL Holding betoogt daarentegen dat geen sprake is van een geldige forumkeuze waaraan zij gebonden is. Zij stelt onder meer dat uit artikel 8 aanhef en onder 1 van de Brussel I bis-Verordening volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat sprake is van de door deze bepaling vereiste nauwe band tussen de vorderingen tegen BGL en de in Nederland woonachtige ankergedaagde [cedent].
2.6.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is moet worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I bis-Verordening. Vervolgens heeft zij overwogen dat is gesteld noch gebleken dat sprake is van een forumkeuze voor de Nederlandse rechter. Daarna is de rechtbank overgegaan tot het nalopen van verschillende andere bevoegdheidsregels van de Brussel I bis-Verordening, waarbij zij heeft overwogen dat vooralsnog alleen de bevoegdheid voor de primaire grondslag van de vordering van OL Holding op BGL (overeenkomst) hoeft te worden getoetst en niet de subsidiaire grondslag (onrechtmatige daad). De rechtbank concludeerde dat ook andere bevoegdheidsregels van de verordening niet tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter leiden: artikel 4 wijst niet naar de Nederlandse rechter omdat BGL geen woonplaats heeft in Nederland, artikel 7 aanhef en onder 1 inzake contractuele vorderingen leidt niet tot bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam omdat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit dat kan volgen, en tot slot oordeelde de rechtbank dat ook geen sprake is van de in artikel 8 aanhef en onder 1 vereiste nauwe samenhang tussen de vorderingen tegen de in Nederland wonende [cedent] en BGL. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van OL Holding tegen BGL.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1.
De zaak valt onder het materiële toepassingsgebied van de Brussel I bis-Verordening omdat het gaat om een burgerlijke of handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de verordening. De rechtsvordering van OL Holding is aanhangig gemaakt na 10 januari 2015, zodat de verordening op grond van artikel 66 lid 1 ook in temporeel opzicht van toepassing is.
3.2.
De door BGL gestelde forumkeuze valt onder het formele toepassingsgebied van artikel 25 Brussel I bis-Verordening. Het forumkeuzebeding waar BGL zich op beroept wijst immers de rechter van een EU-lidstaat (Luxemburg) aan als bevoegde rechter.
3.3.
Het voorgaande betekent dat de vraag of er in dit geval sprake is van een rechtsgeldige exclusieve forumkeuze voor de Luxemburgse rechter waar ook OL Holding aan gebonden is, moet worden beantwoord aan de hand van (artikel 25 van) de Brussel I bis-Verordening.
3.4.
De forumkeuze is volgens BGL opgenomen in de algemene voorwaarden die onderdeel uitmaken van de overeenkomst die tussen BGL en [cedent] is gesloten. De tussen hen op 21 december 1990 getekende overeenkomst verwijst naar algemene voorwaarden (“Allgemeine Geschäftsbedingungen”). BGL heeft de Duitse versie van deze algemene voorwaarden in de procedure bij de rechtbank overgelegd als productie 4 en een Engelse versie als productie 2. In artikel 59 van deze algemene voorwaarden is, voor zover hier van belang, het volgende forumkeuzebeding opgenomen:
“Die Gerichte des Grosshertzogtums Luxemburg sind allein zuständig für alle Streitigkeiten zwischen dem Kunden und der Bank”.
3.5.
Getoetst moet worden of is voldaan aan de eisen voor een geldige forumkeuze [2] . Het forumkeuzebeding ziet op een voldoende bepaalde rechtsbetrekking. Daarnaast is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 25 lid 1 onder a Brussel I bis-Verordening: de door BGL en [cedent] ondertekende overeenkomst verwijst naar op schrift gestelde algemene voorwaarden waarin het beding is opgenomen. OL Holding betoogt dat daarmee echter niet is voldaan aan de vereiste wilsovereenstemming tussen BGL en [cedent] over de forumkeuze. Voor zover OL Holding in dat kader heeft willen betogen dat niet vaststaat dat [cedent] een exemplaar van de algemene voorwaarden heeft ontvangen en hij dus geen kennis heeft kunnen nemen van het daarin opgenomen forumkeuzebeding, faalt dat betoog. De door [cedent] getekende overeenkomst vermeldt
“Der (…) Unterzeichner erkennt (…) an, ein Exemplar der “Allgemeinen Geschäftsbedingungen” erhalten zu haben.”en [cedent] heeft zijn handtekening zelfs deels over deze tekst geplaatst. Hiertegenover is de opmerking van OL Holding “dat het vreemd is” dat [cedent] niet ook nog het door BGL overgelegde exemplaar van de algemene voorwaarden in de daarvoor bestemde ruimte voor ontvangst heeft getekend, onvoldoende als betwisting van de ontvangst van de voorwaarden door [cedent]. Ook het argument van OL Holding dat de forumkeuze niet in een voor [cedent] begrijpelijke taal is gesteld slaagt niet. OL Holding heeft namelijk op geen enkele wijze nader onderbouwd dat [cedent], die de in het Duits gestelde overeenkomst met BGL in Luxemburg heeft ondertekend, geen Duits begreep. De conclusie is dat ervan uit kan worden gegaan dat tussen BGL en [cedent] wilsovereenstemming bestond over het forumkeuzebeding zoals vereist door artikel 25 van de verordening.
3.6.
De forumkeuze heeft betrekking op geschillen over de vorderingsrechten van [cedent] jegens BGL. Deze rechten zijn volgens de door OL Holding gestelde cessies aan [cessionaris] en vervolgens aan OL Holding overgedragen. Daarmee staat vast dat OL Holding als (vermeend) cessionaris gebonden is aan de forumkeuze. Niet vereist is dat OL Holding daarmee zelf heeft ingestemd.
3.7.
OL Holding heeft betoogd dat de overeenkomst tussen [cedent] en BGL moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst in de zin van afdeling 4 van de Brussel I bis-Verordening. Het hof overweegt dat als de overeenkomst tussen [cedent] en BGL moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst c.q. [cedent] aangemerkt moet worden als consument in de zin van artikel 17 lid 1 (in dit geval: aanhef en onder c.), deze exclusieve forumkeuze voor de Luxemburgse rechter tegenover hem geen rechtsgevolg heeft omdat deze dan in strijd is met artikel 19 van de verordening. In het midden kan echter blijven of [cedent] voldoet aan de criteria voor ‘consument’ in de zin van de Brussel I bis-Verordening. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie gelden de consumentenbeschermende bevoegdheidsregels namelijk alleen als de consument zelf als partij in een rechtsgeding optreedt, en niet als de consument zijn vordering heeft gecedeerd [3] . Artikel 19 vormt dus geen belemmering voor het forumkeuzebeding waar BGL zich tegenover OL Holding op beroept.
3.8.
Het forumkeuzebeding bepaalt dat de Luxemburgse rechter exclusief bevoegd is (“
sind allein zuständig”). Dit betekent dat alleen die rechter bevoegd is en dat de Nederlandse rechter verplicht is om zich onbevoegd te verklaren ten aanzien van de vorderingen van OL Holding die onder dit beding vallen.
3.9.
OL Holding heeft aangevoerd dat als sprake zou zijn van een geldige forumkeuze, dan geldt dat die niet het hele geschil bestrijkt. OL Holding wijst erop dat zij BGL subsidiair aanspreekt op grond van een onrechtmatige daad die erin bestaat dat BGL [cessionaris] jarenlang in de waan heeft gelaten dat zij de cessie erkende, door [cessionaris] steeds informatie te geven over het verloop van de rekening van [cedent], en niet te melden dat BGL de cessie niet erkende. OL Holding meent dat deze kwestie niet valt onder het forumkeuzebeding.
3.10.
Voor zover deze subsidiaire grondslag niet valt onder de forumkeuze overweegt het hof dat ook de overige bepalingen van de Brussel I bis-Verordening niet tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter leiden. Dat geldt ook voor artikel 7 aanhef en onder 2. Dit artikel bepaalt dat voor verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. De door OL Holding gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis bestaat uit de niet-nakoming door BGL van haar verplichting om [cessionaris] te laten weten dat zij de cessie niet erkende, terwijl BGL wel informatie verstrekte over het verloop van de rekening van [cedent] waardoor [cessionaris] op het verkeerde been werd gezet. Dit nalaten en handelen van BGL dienen - anders dan OL Holding betoogt - niet gesitueerd te worden in de woonplaats van [cessionaris], maar in de vestigingsplaats van BGL. In een geval waarin de verplichting om juiste en volledige informatie te verschaffen niet is nagekomen, moet het handelen of nalaten dat de beweerde niet-nakoming oplevert immers worden gesitueerd op de plaats waar de besluitvorming over de (wel of niet) te verstrekken informatie heeft plaatsgevonden en waar de onjuiste of onvolledige informatie vervolgens is uitgegaan. [4] Het ‘Handlungsort’ is daarmee gelegen in Luxemburg, en niet in Nederland. Het hof begrijpt dat OL Holding stelt dat dan in ieder geval de plaats waar de schade is ingetreden, het ‘Erfolgsort’, in Nederland is gelegen omdat zij daar vermogensschade heeft geleden. Het enkele feit dat OL Holding door het gestelde onrechtmatig handelen vermogensschade in Nederland heeft geleden, is echter onvoldoende om het ‘Erfolgsort’ in Nederland te situeren. [5]
3.11.
De conclusie is dat het geschil dat OL Holding aan de Nederlandse rechter heeft voorgelegd, in ieder geval voor zover het de primaire grondslag betreft, valt onder een rechtsgeldige exclusieve forumkeuze voor de Luxemburgse rechter. Voor zover de subsidiaire grondslag niet onder deze forumkeuze valt, geldt dat de Nederlandse rechter ook niet bevoegd is. Omdat het hof tot dezelfde uitkomst komt als de rechtbank, zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen, met dien verstande dat de Nederlandse rechter ook onbevoegd is om van de subsidiaire grondslag kennis te nemen.
3.12.
OL Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het door de rechtbank Rotterdam tussen OL Holding en BGL gewezen vonnis in incident van 12 december 2018;
4.2.
veroordeelt OL Holding in de proceskosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van BGL begroot op € 741 aan griffierecht en € 1.611 (1,5 punten x tarief II) aan salaris van de advocaat en op € 157 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, M.Y. Bonneur en S.J. Schaafsma, en is in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 28 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking),
2.HvJ EU 7 juli 2016, C-222/15, ECLI:EU:C:2016:525,
3.HvJ EU 19 januari 1993, C‑89/91, ECLI:EU:C:1993:15,
4.HvJ EU 28 januari 2015, C‑375/13, ECLI:EU:C:2015:37,
5.HvJ EU 16 juni 2016, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449,