In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, was eerder vrijgesproken van het bezit van cocaïne, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 20 bolletjes cocaïne op 13 juli 2016 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep is de rechtmatigheid van de doorzoeking van de portemonnee van de verdachte ter discussie gesteld. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de inhoud van de portemonnee niet had mogen worden onderzocht, omdat hiervoor geen bevoegdheid bestond. Het hof heeft echter geoordeeld dat de politie bevoegd was om de portemonnee te doorzoeken tijdens de insluitingsfouillering, verwijzend naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de schadelijkheid van cocaïne voor de volksgezondheid.