ECLI:NL:GHAMS:2017:4548

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
K17/230160
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen beslissing niet strafrechtelijk vervolgen politieambtenaren ter zake van valsheid in geschrift en meineed

In deze zaak gaat het om een beklag tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen drie politieambtenaren, [beklaagde 1], [beklaagde 2] en [beklaagde 3], ter zake van valsheid in geschrift en meineed. Het beklag is ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. Farber. De zaak is behandeld in raadkamer op 18 oktober 2017, waar klager niet zelf verscheen, maar zijn advocaat wel. De beklaagden, bijgestaan door hun advocaten, hebben hun standpunten toegelicht. De advocaat-generaal was ook aanwezig en heeft geen aanleiding gezien om de eerdere conclusie te herzien.

De zaak betreft een gewapende overval op 30 september 2015, waarbij klager gewond raakte door schoten van de politie. De beklaagden hebben in hun processen-verbaal verklaard dat zij zich bedreigd voelden door de vluchtende auto van de overvallers. Klager betwist deze verklaringen en stelt dat de beelden van de dashcam aantonen dat de beklaagden onjuist hebben geverbaliseerd. Het hof heeft de beelden en de verklaringen van de beklaagden zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs is voor opzet tot valsheid in geschrift of meineed. Het hof oordeelt dat de omstandigheden waaronder de beklaagden handelden, de waarnemingen beïnvloed hebben en dat er geen reden is voor strafvervolging. Het beklag wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K17/230160 van
[klager],
klager,
domicilie kiezende ten kantore van mr. T. Farber, advocaat te
‘s-Gravenhage.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 12 april 2017 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1],
[beklaagde 2]en
[beklaagde 3](beklaagden, hierna, ook, respectievelijk [beklaagde 1], [beklaagde 2] en [beklaagde 3]) ter zake van valsheid in geschrift en/of meineed.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 28 juni 2017 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Noord-Holland van 1 mei 2017;
- de DVD met daarop de dashcam-beelden van (de achtervolging op) 30 september 2015;
- het proces-verbaal van verhoor als getuigen door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam op 3 maart 2016 van beklaagden en van [naam 1];
- het deskundigenrapport “Bologna”, opgemaakt door dr. [naam 2] op 14 november 2016;
- een DVD met daarop “Reconstructie te Hoofddorp d.d. [datum]” van het Landelijk Video Reconstructieteam van de nationale Politie;
- het vonnis van 21 juni 2017 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, in de strafzaak tegen [beklaagde 1].

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 18 oktober 2017 het beklag toe te lichten. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. Namens klager is zijn advocaat in raadkamer verschenen. De advocaat heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagden in de gelegenheid gesteld op diezelfde dag, maar op andere tijdstippen te worden gehoord.
[beklaagde 1] is, daarbij bijgestaan door mr. A.E. van der Wal, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht het beklag af te wijzen. De advocaat heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het hof heeft overgelegd.
[beklaagde 2] is, daarbij bijgestaan door mr. E.A.M. Mannheims, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen. De advocaat heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het hof heeft overgelegd.
[beklaagde 3] is, daarbij bijgestaan door mr. E.A.M. Mannheims, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen. De advocaat heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het hof heeft overgelegd.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Uit het dossier komt het volgende naar voren
Op woensdag 30 september 2015 rond 23.00 uur vond een gewapende overval plaats op [bedrijf] aan het Stadionplein te Amsterdam. De meldkamer verspreidde hierop het bericht: ‘Overval heterdaad [bedrijf] Stadionplein vier personen weg met een wapen in een grijze Citroën D4 in de richting van de A10’.
Het bleek om een grijze Citroën C4 (hierna: de auto) te gaan met vijf inzittenden, onder wie klager. Verschillende politievoertuigen zetten vervolgens de achtervolging in, waarbij op de snelweg snelheden tot boven de 200 kilometer per uur werden bereikt.
Vanaf de A4 reed de auto richting de N201. Stilstaand voor de kruising van de Kruisweg met de N201, werd de auto ingehaald door een als zodanig herkenbare motoragent op een politiemotor die zwaailichten voerde. Deze agent blokkeerde de auto door ervoor te gaan staan en gaf een stopteken. De auto gaf gas en reed, het rode licht negerend, om de motoragent heen de N201 op, waarna de auto met hoge snelheid een rij wachtenden inhaalde en opnieuw een rood stoplicht negeerde. De auto werd inmiddels achtervolgd door drie politieauto’s en de politiemotor, alle met zwaailicht en sirene.
In één van de politieauto’s (niet die van beklaagden) bevond zich een dashcam, waarmee beeld- en geluidsopnamen zijn gemaakt van de achtervolging en het schieten.
Op de N201 (die ter plaatse voor de rijrichting van de betrokkenen uit twee rijstroken bestaat waarnaast links en rechts grasbermen en daarnaast vangrails) trachtten de politieauto’s een zogenaamde inbox-procedure uit te voeren, waarbij een politieauto vóór, een achter en een links van de vluchtende auto, deze probeerden in te sluiten. Nadat de auto’s (nagenoeg) tot stilstand waren gekomen, zag de bestuurder van de auto kans om weg te rijden. De bestuurder reed hierbij naar links sturend naar de linker rijstrook, om de zich vóór hem bevindende politieauto van [beklaagde 1] en zijn bijrijder, [beklaagde 2], heen. [beklaagde 1] opende, toen de auto naar links bewoog het bestuurdersportier van de politieauto, stapte uit, draaide zich richting de auto, trok zijn pistool en schoot, meteen toen de auto naast zijn politieauto kwam, tweemaal. Op de videobeelden is te zien dat het wegrijden van de auto, het openen van het portier door [beklaagde 1] en het schieten binnen een tijdsspanne van vijf seconden plaatsvond.
Klager, die in het midden op de achterbank van de auto zat, werd hierbij tweemaal geraakt. De achtervolging kwam tot een einde nadat de auto door een politievoertuig doelbewust werd aangetikt en in de berm tegen de linker vangrail tot stilstand kwam.
[beklaagde 1] is door het openbaar ministerie vervolgd ter zake van poging doodslag, subsidiair (poging) zware mishandeling. Op 21 juni 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen, dat inmiddels onherroepelijk is geworden (ECLI:NL:RBNHO:2017:5548). De rechtbank was van oordeel dat [beklaagde 1] een geslaagd beroep op putatief noodweer toekwam, zodat hij niet strafbaar was. Hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank overwoog daartoe onder meer:
De rechtbank stelt voorop dat uit de verklaringen van de bestuurder van de Citroën niet valt af te leiden dat hij van plan was om verdachte aan te rijden. Hij wilde vluchten en manoeuvreerde daarom tussen de politieauto’s door. Uit de dashcam-beelden die ter zitting zijn getoond, blijkt ook geen opzet om op [beklaagde 1] in te rijden. Te zien is dat de bestuurder van de Citroën C4 naar links rijdt om uit zijn aanvankelijk ingesloten positie weg te vluchten. Uiteindelijk passeert de Citroën C4 de politieauto – met in de portieropening [beklaagde 1] – op meer dan een meter afstand. (…)
De rechtbank acht aannemelijk dat [beklaagde 1] in de veronderstelling leefde dat de Citroën tot stilstand was gekomen en dat hij derhalve tot aanhouding kon overgaan van de verdachten van een overval die in de Citroën zaten. [beklaagde 1] heeft verklaard dat hij schrok toen hij zag dat de auto niet stil stond maar juist op hem af kwam rijden. Uit de dashcam-beelden blijkt vervolgens dat [beklaagde 1] in een tijdsbestek van maximaal 4 seconden de auto op hem af zag rijden en vervolgens de beslissing nam om te schieten om, naar [beklaagde 1] beleving, het vege lijf te redden. [beklaagde 1] komt de rechtbank in deze beleving authentiek en oprecht over. In het rapport van de deskundige [naam 2] vindt de rechtbank overtuigende aanwijzingen voor de conclusie dat de schrikreactie van [beklaagde 1] en het direct pakken van zijn vuurwapen verklaard kunnen worden door [beklaagde 1] gevoel dat hij zich daadwerkelijk blootgesteld zag aan acuut gevaar en hij zich hierdoor ernstig bedreigd voelde. Er was voor [beklaagde 1] onvoldoende tijd om zich nader te beraden op enige andere actie. Dat [beklaagde 1] ook een tweede keer heeft geschoten toen de auto al gepasseerd was, kan verklaard worden uit het feit dat de cognitieve controle over zijn handelen pas terug kwam nadat het gevoel van dreiging was afgenomen zoals de deskundige heeft verklaard. Hierbij slaat de rechtbank ook nog acht op de stressvolle omstandigheden voorafgaand aan het incident die kennelijk hebben bijgedragen aan de feitelijk onjuiste inschatting van de situatie ter plaatse, mede gelet op de aan [beklaagde 1] ter beschikking gestelde informatie dat hij en zijn collega’s van doen hadden met de verdachten van een zojuist gepleegde gewapende overval. De deskundige [naam 2] wijst erop dat stress effect heeft op de perceptie van een mens over de aard van een dreigende situatie. Door ernstige stress wordt een situatie eerder als bedreigend ervaren.
De klacht
De vraag waarop de klacht ziet is of beklaagden, alle drie politiefunctionarissen, meineed en/of valsheid in geschrift hebben gepleegd, door in de onderscheiden door hen kort na de achtervolging opgemaakte processen-verbaal van bevindingen het volgende te vermelden:
[beklaagde 1]: Ik (…) stapte de dienstauto uit op het moment dat de Citroën D4 was gestopt. Ik (…) wilde samen met [beklaagde 2] de verdachten aanhouden. Ik (…) zag en hoorde vervolgens dat de bestuurder met piepende banden op mij en collega afkwam. Op het moment dat de Citroën voornoemd mij naderde heb ik kunnen wegstappen en heb ik mijn vuurwapen gebruikt. Ik dacht dat de bestuurder van de Citroën mij aan wilde rijden.
[beklaagde 2]: Ik zag dat de Citroën D4 recht op mijn collega afstuurde. Ik (…) was bang dat mijn collega zou worden aangereden en niet meer tijdig opzij kon gaan. Ik zag vervolgens dat mijn collega zich op het nippertje in veiligheid kon brengen en geweld gebruikte.
[beklaagde 3]: Ik (…) zag dat de collega’s uit de [dienstauto] (hof: de politieauto van [beklaagde 1] en [beklaagde 2]) uitstapten. De ruimte tussen de Citroën en de [dienstauto] was dusdanig groot dat deze tussen de linker achterzijde van de [dienstauto] en de rechter voorzijde van de LE20.01 (hof: de politieauto die naast de Citroën tot stilstand was gekomen) door kon rijden. Ik zag dat de Citroën op de collega afreed die zojuist was uitgestapt aan de bestuurszijde van de [dienstauto]. Ik zag dat deze collega toen zijn vuurwapen gebruikte waarna de Citroën naar links uitweek.
Klager stelt zich op het standpunt dat uit de dashcam-beelden blijkt dat de processen-verbaal onjuist zijn: de Citroën reed niet op [beklaagde 1] af; [beklaagde 1] en [beklaagde 2] stapten uit op het moment dat de auto weer reed; [beklaagde 1] liep een paar stappen in de richting van de auto terwijl zijn deur volledig geopend was; de Citroën stuurde direct al naar de linkerbaan en niet pas na het schieten; de Citroën reed niet agressief op beklaagden in; van piepende banden is op de opnamen niets te horen; [beklaagde 1] nam ogenschijnlijk kalm een schiethouding aan en bleef vervolgens op één plek staan zonder uit te hoeven wijken, dit terwijl de Citroën hem op enkele meters afstand passeerde.
De beoordeling door het hof
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor meineed en/of valsheid in geschrift. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Wettelijk kader
Meineed:
In artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht wordt – kort gezegd – het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede strafbaar gesteld in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt.
Valsheid in geschrift:
Van valsheid in geschrift, strafbaar gesteld in artikel 225, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) kan sprake zijn als het gaat om een geschrift dat bestemd is om tot enig bewijs te dienen en dat geschrift valselijk is opgemaakt of is vervalst, met het oogmerk het als echt en onvervalst te (doen) gebruiken.
Kenmerkend voor beide delicten is dat er zowel sprake moet zijn van een valsheid (onwaarheid) als van het opzet op die valsheid.
Overwegingen van het hof
Vooropstaat dat een ambtsedig proces-verbaal naar waarheid dient te worden opgemaakt. Verbalisanten dienen de uiterste zorgvuldigheid en nauwkeurigheid te betrachten bij hetgeen zij in een proces-verbaal relateren. Anderen, die hun beslissing baseren op informatie die is weergegeven in een ambtsedig proces-verbaal, moeten uit kunnen gaan van de betrouwbaarheid van de weergave van hetgeen is bevonden of ter opsporing is verricht.
Tegelijk is het een gegeven dat ook een naar eer en geweten gerelateerde waarneming van een getuige kan afwijken van wat daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Uit rechtspsychologisch onderzoek (zie bijvoorbeeld: [naam 3] in: Het recht van binnen; psychologie van het recht) is bekend dat tal van factoren invloed kunnen hebben op menselijke waarnemingen (niet alleen waarnemingsomstandigheden zoals licht en afstand, maar bijvoorbeeld ook aandacht, stress en emoties) en op de herinneringen aan die waarnemingen (bijvoorbeeld tijdverloop, nadien verkregen informatie, interpretatie). Ook politieagenten zijn wat dat betreft mensen.
[beklaagde 1], [beklaagde 2] en [beklaagde 3] hebben in de ambtsedig door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen gerelateerd als hiervoor onder
De klachtis weergegeven. In raadkamer hebben alle drie de beklaagden zich toetsbaar opgesteld en alle aan hen gestelde vragen zonder restrictie beantwoord en daarmee een toelichting gegeven op hetgeen door hen is geverbaliseerd. Zij hebben alle drie naar voren gebracht dat hetgeen in de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen is opgenomen is zoals het door hen, vanaf hun verschillende posities, is waargenomen. Daarnaast is door hen aangegeven dat de opgenomen dashcam-beelden zonder “gevoel” zijn, en dat de positie van de dashcam-camera niet gelijk was aan de positie van de beklaagden; beklaagden hadden onder meer, anders dan de camera, te maken met tegenlicht van meerdere koplampen en zwaailichten.
Het hof moet constateren dat de dashcam-beelden op een aantal punten geen steun geven aan het in de aangehaalde passages gerelateerde: zo is te zien dat [beklaagde 1] niet is weggestapt voor de naderende auto en hij zich niet op het nippertje in veiligheid heeft gebracht; ook is de auto niet na het schieten uitgeweken naar links. Over de vraag of de auto in eerste instantie (bezien vanuit de verschillende perspectieven van beklaagden) op [beklaagde 1] afreed, geven noch de beelden noch de in het kader van de strafzaak gemaakte reconstructie uitsluitsel: niet alleen was de auto op de dashcam-beelden niet continu te zien, maar ook was de positie van de dashcam inderdaad een andere dan die van de onderscheiden beklaagden. Op de beelden lijkt het erop dat de auto vanaf het moment dat deze in beeld kwam weliswaar ruwweg in de richting van [beklaagde 1] reed, maar zonder dat daardoor gevaar voor aanrijding ontstond.
Voor zover hieruit al zou kan worden afgeleid dat de gewraakte passages op onderdelen feitelijk onjuist zijn, ziet het hof echter geen enkele aanwijzing dat het opzet van beklaagden daarop ook gericht is geweest. Integendeel, eerder lijkt sprake van hectische omstandigheden die van invloed zijn geweest op de waarnemingen van de drie beklaagden van een op zichzelf heftig incident. Het betreft immers:
- waarnemingen op een donkere weg;
- waar straatverlichting ontbrak en de enige aanwezige verlichting afkomstig was van de koplampen en de zwaailichten van de politieauto’s en –motor ter plaatse;
- waarbij ook de sirenes van de politievoertuigen indringend hoorbaar waren;
- in een tijdsbestek van enkele seconden;
- tijdens een achtervolging van een auto waarvan de inzittenden verdacht werden van betrokkenheid bij een gewapende overval;
- welke auto eerder een stopteken van een motoragent had genegeerd en er met hoge snelheid vandoor was gegaan, daarbij rode stoplichten negerend, achternagezeten door politievoertuigen die gebruikmaakten van zwaailicht en sirene;
- een auto die na de inbox-procedure die hem tot stilstand had moeten brengen, verder reed, ruwweg in de richting van [beklaagde 1].
Het gebeurde is inmiddels ruim twee jaar geleden en het hof heeft, in de rust en beslotenheid van de raadkamer, de voorhanden beelden talloze malen kunnen afspelen voor een goede beoordeling van de cruciale paar seconden. Zelfs onder deze omstandigheden is het “meebeleven” van de achtervolging onontkoombaar enerverend.
Nu aanwijzingen voor opzet ontbreken, zal de strafrechter niet tot een bewezenverklaring van meineed en/of valsheid in geschrift kunnen komen. Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof overweegt ten slotte als volgt. Alles overziende is de impact van die paar seconden groot geweest: allereerst natuurlijk voor klager, die tweemaal is geraakt door politiekogels. Terecht heeft daarom een diepgaand onderzoek plaatsgevonden, dat ook heeft geleid tot vervolging (resulterend in ontslag van alle rechtsvervolging) van [beklaagde 1]. Daarmee is echter meteen gegeven dat de impact ook voor andere betrokkenen zoals beklaagden, en met name [beklaagde 1], niet onderschat moet worden. Het is het hof bovendien gebleken dat beklaagden en de politieleiding zich van meet af aan hebben ingespannen om de zaak zo zuiver en toetsbaar mogelijk te houden, onder meer door iedere onderlinge communicatie over het gebeurde uit te stellen tot na afronding van onderzoek en eventuele gerechtelijke procedures. Het hof heeft er oog voor dat deze scrupuleuze wijze van werken als keerzijde heeft dat de verwerking van de gebeurtenissen is belemmerd. Met deze beschikking kan aan die belemmering ten langen leste een einde komen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
6 november 2017 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.