ECLI:NL:RBNHO:2017:5548

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
15/710032-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op putatief noodweer slaagt bij schietincident politieambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar die betrokken was bij een schietincident. De verdachte had op 30 september 2015 in Hoofddorp, tijdens een achtervolging van een auto waarin verdachten van een gewapende overval zaten, twee keer geschoten op de rijdende auto. De verdachte stelde dat hij zich in een noodsituatie bevond en handelde uit putatief noodweer, omdat hij dacht dat hij zou worden aangereden door de auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een zeer stressvolle en onoverzichtelijke situatie verkeerde en dat hij in redelijkheid kon menen dat hij zich moest verdedigen. De rechtbank concludeerde dat het beroep op putatief noodweer slaagde, waardoor de verdachte niet strafbaar was en van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een opzettelijke poging tot doodslag, maar dat de verdachte handelde vanuit een verschoonbare dwaling over de dreiging die hij ervoer. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte niet strafbaar was verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710032-16
Uitspraakdatum: 21 juni 2017
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juni 2017 in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- het standpunt van de officier van justitie, mr. M.C. Hollander dat ertoe strekt dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen;
- hetgeen door verdachte en mr. A.E. van der Wal, raadsvrouw van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 30 september 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5], opzettelijk van het leven te beroven, twee maal, met een vuurwapen, heeft geschoten op een (rijdende) auto waarin die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] en/of die [benadeelde partij 3] en/of die [benadeelde partij 4] en/of die [benadeelde partij 5] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 september 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer schotverwondingen in de rug en/of het (rechter)bovenbeen, heeft toegebracht door twee maal, met een vuurwapen, te schieten op een (rijdende) auto waarin die [benadeelde partij 1] zich bevond;
en/of
hij op of omstreeks 30 september 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
- [benadeelde partij 1] [indien er geen bewezenverklaring volgt voor de onder dit feit tenlastegelegde (voltooide) zware mishandeling], en/of
- [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
twee maal, met een vuurwapen, heeft geschoten op een (rijdende) auto waarin die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] en/of die [benadeelde partij 3] en/of die [benadeelde partij 4] en/of die [benadeelde partij 5] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

Inleiding
Op woensdag 30 september 2015 rond 23.00 uur vond er bij [plaats overval] een gewapende overval plaats. Door de meldkamer is een bericht verspreid ‘Overval heterdaad [plaats overval], vier personen weg met een wapen in een grijze [auto] in de richting van de A10’. Het bleek om een grijze [auto] te gaan met vijf inzittenden. Door verschillende opvallende politievoertuigen werd een onderzoek ingesteld naar de [auto]. Deze werd door de bemanning van een herkenbaar politievoertuig gezien, rijdende op de A4 ter hoogte van Schiphol in de richting van Hoofddorp. Dit werd per portofoon doorgegeven waarna nog twee eenheden aansloten. De bestuurder van de [auto] nam de afslag Hoofddorp vanaf de A4 en reed richting de N201. Nog stilstaand voor de kruising van de Kruisweg met de N201, werd de [auto] ingehaald door een herkenbare politiemotor. Deze blokkeerde met zijn motor de [auto] door voor hem te gaan staan. De [auto] gaf echter gas en reed met hoge snelheid om de motorrijder heen de N201 op. Hierop ontstond een achtervolging op de N201 in de richting van Hoofddorp. Door de eenheden werd getracht een zogenaamde inbox-procedure uit te voeren. Nadat men nagenoeg tot stilstand was gekomen, zag de bestuurder van de [auto] toch kans om weg te rijden. De bestuurder reed om het herkenbare politievoertuig van verdachte heen. Verdachte was kort daarvoor uitgestapt en heeft vervolgens bij het wegrijden van de [auto] twee maal geschoten. Een van de inzittenden van de [auto], is tweemaal geraakt en hierdoor gewond geraakt. Hij zat op de achterbank van de [auto].
3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.2.
Bewijsmotivering
3.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft uiteengezet dat verdachte niet doelbewust de inzittenden van de [auto] van het leven heeft willen beroven of hen zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. De officier van justitie acht wel het voorwaardelijk opzet op de dood van de inzittenden bewezen, nu verdachte met zijn handelen willens en weten de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat hij de inzittenden van de [auto] dodelijk zou treffen, dan wel subsidiair hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
3.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van opzet op de dood van de inzittenden van de [auto] of het aan hen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft ook niet de aanmerkelijke kans op deze gevolgen aanvaard toen hij op de auto schoot. Verdachte heeft omlaag geschoten en heeft mitsdien niemand willen raken. Het doel van verdachte was de auto te stoppen zodat hij niet zou worden aangereden. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, aldus de raadsvrouw.
3.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat niet ter discussie staat dat verdachte niet de doelbewuste intentie had om één van de inzittenden van de [auto] te doden. Blijkens de bewijsmiddelen wilde verdachte de inzittenden aanhouden wegens een kort daarvoor gepleegde gewapende overval en stapte hij daarom uit zijn politievoertuig. Vervolgens vuurde hij zijn wapen af om de [auto], die hij plotseling weer accelererend zag optrekken, te stoppen toen deze in zijn richting en vervolgens langs zijn voertuig reed en werd een van de inzittenden in rug en bovenbeen geraakt en een tweede inzittende liep eveneens een verwonding op.
Bij het ontbreken van doelopzet kan van strafrechtelijk verwijtbaar opzet echter ook sprake zijn indien verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft vanuit staande positie met zijn vuurwapen, op een afstand van enkele meters, gericht op een rijdende auto geschoten. De rechtbank is van oordeel dat het afvuren van een schot van relatief korte afstand op een rijdende auto in beginsel de aanmerkelijke kans met zich brengt dat een inzittende van die auto door het schot dodelijk kan worden geraakt. Dat verdachte naar eigen zeggen juist laag heeft gericht, maakt het voorgaande in het onderhavige geval niet anders. Het feit dat het voertuig in beweging was, kon immers naar algemene ervaringsregels het beoogde effect van het schot negatief beïnvloeden (ricochet). Dat het afvuren van kogels in de gegeven omstandigheden de nodige risico’s met zich brengt, is gebleken, gelet op de hoogte van de schotbeschadigingen in het portier en de achterklep en het letsel van [benadeelde partij 1] aan bovenbeen en rug. Al het voorgaande in acht nemende, acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat één of meer van de inzittenden zou worden geraakt in een vitaal deel van het lichaam.
In zijn positie van geoefend en volledig gecertificeerd schutter en als ervaren politieagent kan het niet anders zijn dan dat verdachte zich van die kans bewust is geweest. Verdachte heeft aangegeven dat hij laag heeft gericht om te voorkomen dat hij de inzittenden in het hoofd zou raken. Met deze redenering zegt verdachte indirect dat hij de gevolgen van het schieten heeft willen beperken. Het betekent tegelijkertijd echter ook dat hij zich, ten tijde van het schieten, bewust was van het risico dat hij de inzittenden in vitale delen zou kunnen raken. Schotverwondingen in de borst of rug kunnen ook dodelijk zijn. Door desondanks twee schoten af te vuren op het rijdende voertuig, waarbij verdachte zich naar eigen zeggen heeft laten leiden door één doel, te weten de gevaarlijke situatie te doen stoppen en ervoor te zorgen dat hij niet zou worden aangereden, heeft verdachte die aanmerkelijke kans op de dood van de inzittenden ook bewust aanvaard. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het op levensberoving gerichte voorwaardelijk opzet. Dit maakt dat de ten laste gelegde poging tot doodslag, naar het oordeel van de rechtbank, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 september 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5], opzettelijk van het leven te beroven, twee maal, met een vuurwapen, heeft geschoten op een (rijdende) auto waarin die [benadeelde partij 1], die [benadeelde partij 2], die [benadeelde partij 3], die [benadeelde partij 4] en die [benadeelde partij 5] zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1.
Beroep op uitvoering wettelijk voorschrift ex art. 42 Wetboek van Strafrecht en noodweer
4.1.1.
Het standpunt van officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Het handelen van verdachte voldoet niet aan de vereisten van artikel 7 van de Politiewet 2012 en artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren in die zin dat de toegepaste geweldshandeling – het schieten op de auto – niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Het doel de wegrijdende auto te laten stoppen kon ook op een andere en minder gevaarlijke manier worden bereikt zoals vervolgens ook is gebeurd.
4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen beroep gedaan op de rechtvaardigingsgrond van het handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Zij heeft wel het verweer gevoerd dat op het moment dat verdachte besloot te schieten, er sprake was van een noodsituatie voor de verdachte. Verdachte heeft herhaaldelijk verklaard dat hij dacht dat hij zou worden aangereden door de [auto]. Hij mocht zich hiertegen verweren door te schieten, omdat het onmiddellijk dreigende gevaar niet op een andere manier kon worden afgewend. Hij kon zich ook niet op een andere manier aan het gevaar onttrekken omdat hij in de deuropening van zijn politieauto stond en mitsdien niet kon uitwijken. Gelet hierop komt verdachte een beroep toe op noodweer zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte geen beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht op gronden zoals door de officier van justitie naar voren gebracht.
Ten aanzien van het beroep op noodweer overweegt de rechtbank dat allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is geweest van een aanranding, die ogenblikkelijk en wederrechtelijk was, gericht tegen eigen lijf, eerbaarheid of goed en waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank stelt voorop dat uit de verklaringen van de bestuurder van de [auto] niet valt af te leiden dat hij van plan was om verdachte aan te rijden. Hij wilde vluchten en manoeuvreerde daarom tussen de politieauto’s door. Uit de dashcambeelden die ter zitting zijn getoond, blijkt ook geen opzet om op verdachte in te rijden. Te zien is dat de bestuurder van de [auto] naar links rijdt om uit zijn aanvankelijk ingesloten positie weg te vluchten. Uiteindelijk passeert de [auto] de politieauto – met in de portieropening verdachte – op meer dan een meter afstand. Gelet op deze feitelijke gang van zaken was er, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake van een (dreigende) wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden en noodzakelijk was, zodat het beroep op noodweer niet kan slagen.
4.2.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
poging doodslag, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1.
Beroep op noodweerexces
5.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat, indien de rechtbank geen noodweer aanneemt, er sprake is geweest van noodweerexces. Net nadat verdachte uit zijn dienstvoertuig is gestapt en naar de [auto] wil toelopen, hoort verdachte het voertuig accelereren en ziet hij de auto op hem afkomen. Deze omstandigheden hebben bij verdachte een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt, onder invloed waarvan hij twee schoten heeft afgevuurd op de [auto].
5.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ook een beroep op noodweerexces niet kan slagen omdat er in haar visie geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
5.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een voorwaarde voor een geslaagd beroep op noodweerexces er sprake moet zijn van een noodweersituatie. Zoals door de rechtbank onder 4.1.3. al is uiteengezet, is van een dergelijk situatie niet gebleken. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom niet.
5.2.
Putatief noodweer
5.2.1.
Het standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad (HR 22 maart 2016; ECLI:2016:456) heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op putatief noodweer. Van putatief noodweer is, volgens de raadsvrouw, sprake indien een verdachte niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mócht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. De raadsvrouw stelt dat verdachte de situatie dreigender heeft beleefd dan deze feitelijk was en dat hem deze dwaling niet valt aan te rekenen. Zij wijst daarbij op de door de deskundige [naam deskundige] opgemaakte rapportage waaruit blijkt dat verdachte heeft gehandeld als rechtstreeks gevolg van stress veroorzaakt door onder meer een eerdere ervaring met een schietincident, een achtervolging waarbij met hoge snelheid is gereden en de angst te worden dood gereden in een situatie waaraan verdachte niet kon ontkomen. Verdachte kon dus, ten tijde van het aanrijden van de [auto], verschoonbaar in de veronderstelling verkeren dat de dreiging jegens hem zodanig hoog was dat schieten op de auto de enige mogelijkheid was om zich te verweren.
5.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting uitgebreid haar standpunt toegelicht en geconcludeerd dat verdachte zich met succes kan beroepen op putatief noodweer. Zij stelt voorop dat van putatief noodweer wordt gesproken wanneer een verdachte meent dat hij wordt aangevallen en zich daarbij verweert, maar later blijkt dat hij zich in de feitelijke situatie heeft vergist. Die vergissing moet gebaseerd zijn op objectieve feiten en omstandigheden. Gezien de verklaringen afgelegd door collega’s van verdachte, de situatie ter plaatse, de achtervolging van de [auto] die gevaarlijk weggedrag vertoonde, het strafbare feit waarvan de inzittenden werden verdacht en het verhoogde stressniveau wat bij verdachte bereikt werd, meent de officier van justitie dat in het onderhavige geval sprake is van een verschoonbare dwaling. Verdachte mocht in de gegeven situatie denken dat verdediging geboden was. Daarnaast meent de officier van justitie dat de verdachte ook redelijk heeft gehandeld. Er was voor hem geen ontvluchtingsmogelijkheid. Hierbij speelt tevens een rol dat verdachte als politieambtenaar in een dergelijke situatie de taak heeft verdachten aan te houden. Waar een normale burger mag terugtreden, wordt van een politiefunctionaris juist verwacht dat hij actie onderneemt.
De officier van justitie is dan ook van mening dat het trekken en schieten met een wapen op de carrosserie van een auto niet in een onredelijke verhouding staat tot de dreiging om als voetganger te worden aangereden door een auto. Weliswaar geldt in deze situatie ook de Garantenstellung, maar in deze uitzonderlijke situatie is de negatieve invloed daarvan niet zo groot, dat het handelen van verdachte niet meer als redelijk kan worden beoordeeld.
5.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van putatief noodweer sprake is wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Aannemelijk dient te zijn dat er omstandigheden waren die de verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Hierbij is de vraag van belang of de gemiddelde rechtsgenoot, geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen. In het onderhavige geval betekent dit dat de rechtbank dient te beoordelen of een andere politieambtenaar, met een vergelijkbare ervaring en opleiding als de verdachte, eveneens in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat er op hem werd ingereden door de [auto].
Hierbij verdient tevens bespreking of op grond van de zogenaamde Garantenstellung inhoudende dat aan politiefunctionarissen op grond van hun beroep, opleiding en training, andere eisen mogen worden gesteld dan aan een burger, het beroep op putatief noodweer moet worden gepasseerd. Van politiefunctionarissen mag worden verlangd dat zij beschikken over zelfbeheersing en tactisch inzicht zodat zij ook in stressvolle confrontaties niet te snel gebruik maken van het dienstwapen of andere geweldsmiddelen. Anderzijds moet worden opgemerkt dat, juist bij het gevaar van geweld, optreden van politiefunctionarissen geboden is, zelfs als dat tot een gewelddadig treffen leidt. Beide elementen spelen bij de beoordeling van het beroep op putatief noodweer een rol.
Voor het antwoord op de vraag of het beroep op putatief noodweer in het onderhavige geval kan slagen, dient de rechtbank dus te onderzoeken of er sprake is geweest van een verschoonbare dwaling ten aanzien van het verkeren in een noodsituatie. De rechtbank oordeelt dat verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf. Ten eerste heeft verdachte zelf hierover meerdere malen aangegeven dat hij dacht dat de [auto] hem
‘voor zijn flikker zou rijden’. Hij heeft daarbij het gevoel gehad dat hij niet weg kon en dat hij opgesloten stond tussen de geopende voordeur van zijn dienstvoertuig en de [auto] die aan kwam rijden. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat de [auto] eerst in de richting van verdachte en collega [verbalisant 3] reed, alvorens hij een abrupte stuurbeweging de andere kant op maakte. [verbalisant 2] verklaart hierbij nog dat verdachte stond ingesloten en geen kant op kon. De omstandigheid dat de bestuurder van de [auto] even rechtdoor heeft gereden voordat hij uitweek naar links, heeft kennelijk bijgedragen aan de indruk van verdachte dat de [auto] recht op hem afreed. De rechtbank acht voorts van belang dat de situatie ter plaatse erg donker was wegens het ontbreken van straatverlichting. De enige aanwezige verlichting was afkomstig van de koplampen en zwaailichten van de auto’s ter plaatse waarbij ook de sirenes van drie politievoertuigen duidelijk hoorbaar waren.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte in de veronderstelling leefde dat de [auto] tot stilstand was gekomen en dat hij derhalve tot aanhouding kon overgaan van de verdachten van een overval die in de [auto] zaten. Verdachte heeft verklaard dat hij schrok toen hij zag dat de auto niet stil stond maar juist op hem af kwam rijden. Uit de dashcambeelden blijkt vervolgens dat verdachte in een tijdsbestek van maximaal 4 seconden de auto op hem af zag rijden en vervolgens de beslissing nam om te schieten om, naar verdachtes beleving, het vege lijf te redden. Verdachte komt de rechtbank in deze beleving authentiek en oprecht over. In het rapport van de deskundige [naam deskundige] vindt de rechtbank overtuigende aanwijzingen voor de conclusie dat de schrikreactie van verdachte en het direct pakken van zijn vuurwapen verklaard kunnen worden door verdachtes gevoel dat hij zich daadwerkelijk blootgesteld zag aan acuut gevaar en hij zich hierdoor ernstig bedreigd voelde. Er was voor verdachte onvoldoende tijd om zich nader te beraden op enige andere actie. Dat verdachte ook een tweede keer heeft geschoten toen de auto al gepasseerd was, kan verklaard worden uit het feit dat de cognitieve controle over zijn handelen pas terug kwam nadat het gevoel van dreiging was afgenomen zoals de deskundige heeft verklaard. Hierbij slaat de rechtbank ook nog acht op de stressvolle omstandigheden voorafgaand aan het incident die kennelijk hebben bijgedragen aan de feitelijk onjuiste inschatting van de situatie ter plaatse, mede gelet op de aan verdachte ter beschikking gestelde informatie dat hij en zijn collega’s van doen hadden met de verdachten van een zojuist gepleegde gewapende overval. De deskundige [naam deskundige] wijst erop dat stress effect heeft op de perceptie van een mens over de aard van een dreigende situatie. Door ernstige stress wordt een situatie eerder als bedreigend ervaren.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in onderhavige situatie kon menen dat hij zich moest verdedigen tegen de door hem als levensbedreigend ervaren manoeuvre van de bestuurder van de [auto].
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Verdachte had slechts een paar seconden om te handelen in een zeer stressvolle en onoverzichtelijke situatie zoals hiervoor omschreven. Hij bevond zich in een dusdanig penibele positie – hij kon ook niet wegstappen uit zijn portieropening – dat hij in redelijkheid kon besluiten om zijn vuurwapen aan te wenden en twee schoten te lossen op de rijdende auto ter afwering van het ingebeelde acute gevaar, teneinde zijn eigen lijf en leven veilig te stellen. Aldus verkeerde verdachte in de verschoonbare dwaling dat hij zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding moest verdedigen door te handelen als hij heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep op putatief noodweer slaagt, zodat verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vorderingen benadeelde partijen

6.1.
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.815,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade en kosten van rechtshulp die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
6.2.
Vordering [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.417,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
6.3.
Vordering [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.2. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart
verdachtevoor het bewezen verklaarde
niet strafbaaren ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering. Dat laat onverlet dat nog getracht kan worden om de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering. Dat laat onverlet dat nog getracht kan worden om de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering. Dat laat onverlet dat nog getracht kan worden om de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen;
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.C.M. Martens, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2017.
Mr. Swier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.