ECLI:NL:GHAMS:2017:4324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
200.186.054/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verbindendheid van de wintersluitingsregeling in de Beheersverordening van de gemeente Opmeer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verbindendheid van de wintersluitingsregeling in de Beheersverordening van de gemeente Opmeer. De Gemeente had in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, die de wintersluitingsregeling onverbindend had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de regeling in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dat het recht op eigendom beschermt. De Gemeente stelde dat de regeling noodzakelijk was om permanente bewoning te voorkomen en dat er planologische redenen waren voor de regeling. Het hof oordeelde echter dat de wintersluitingsregeling niet noodzakelijk was om permanente bewoning tegen te gaan, aangezien er andere handhavingsmogelijkheden beschikbaar waren. Het hof concludeerde dat de regeling niet alleen niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit, maar ook niet in het algemeen belang was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gevolgen van de regeling voor de eigenaren van de recreatiewoningen onevenredig zwaar waren in verhouding tot de doelen die de Gemeente met de regeling wilde bereiken. Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de Gemeente in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.186.054/01
zaak/rolnummer rechtbank C/14/155874/HA ZA 14-254
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2017
inzake
de rechtspersoon naar publiekrecht
GEMEENTE OPMEER,
zetelende te Opmeer,
appellante,
advocaat: mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
tegen:

1.1. de coöperatieve verenigingCOÖPERATIEF RECREATIEPARK “WEST FRIESLAND” te Opmeer U.A.,gevestigd te Opmeer,

2.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
4.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
5.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
6.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[geïntimeerde],
wonende [woonplaats] , [gemeente] ,
8.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
9.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
10.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
11.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
12.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
13.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
14.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
15.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
16.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
17.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
18.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
19.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
20.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
21.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
22.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
23.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
24.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
25.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
26.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Noord-Holland),
27.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
28.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
29.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
30.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
31.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
32.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
33.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
34.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
35.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
36.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
37.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
38.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
39.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
40.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
41.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
42.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
43.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
44.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
45.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
46.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] (Noord-Holland),
47.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
48.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
49.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
50.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
51.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
52.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
53.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
54.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
55.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
56.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
57.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Zwitserland),
58.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Zwitserland),
59.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
60.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
61.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
62.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
63.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
64.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
65.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
66.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
67.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
68.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
69.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
70.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Zwitserland),
71.
[geïntimeerde],
wonende te Zuid- [woonplaats] , [gemeente] ,
72.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
73.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
74.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
75.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
76.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
77.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
78.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
79.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
80.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
81.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
82.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
83.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
84.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
85.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
86.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
87.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
88.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
89.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
90.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
91.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
92.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
93.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
94.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
95.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
96.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
97.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
98.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
99.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
100.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
101.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
102.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
103.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
104.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
105.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
106.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
107.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
108.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
109.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
110.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Curaçao),
111.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
112.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
113.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
114.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
115.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
116.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
117.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
118.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
119.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
120.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
121.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
122.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
123.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
124.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
125.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
126.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
127.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
128.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
129.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
130.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
131.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
132.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
133.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
134.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
135.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
136.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
137.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
138.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
139.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
140.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
141.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
142.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
143.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
144.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
145.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
146.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
147.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
148.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
149.
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
geïntimeerden,
advocaat: mr. J. Veltman te Amersfoort.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna de Gemeente genoemd en geïntimeerden gezamenlijk worden hierna Recreatiepark c.s. genoemd. Geïntimeerde sub 1 wordt hierna aangeduid met Coöperatief Recreatiepark.
De Gemeente is bij dagvaarding van 14 december 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 16 september 2015, onder bovenvermeld zaak/rolnummer gewezen tussen Recreatiepark c.s. als eisers en de Gemeente als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De Gemeente heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Recreatiepark c.s. alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten in beide instanties, met rente en nakosten.
Recreatiepark c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de Gemeente – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten van het hoger beroep, met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 t/m 2.6) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil zodat zij ook het hof als uitgangspunt dienen. Samengevat zijn die feiten de volgende.
2.1.1
In het recreatiepark West-Friesland te Opmeer bevinden zich recreatieverblijven, bestaande uit 108 recreatiewoningen en 196 stacaravans. Blijkens haar statuten behartigt Coöperatief Recreatiepark de gemeenschappelijke belangen van de eigenaren van de recreatieverblijven. Geïntimeerden sub 2 t/m 149 zijn eigenaren van recreatieverblijven op het park.
2.1.2
De raad van de Gemeente heeft in de vergadering van 20 december 2012 op voorstel van burgemeester en wethouders de Beheersverordening Recreatieparken Opmeer (hierna: de Beheersverordening) vastgesteld.
2.1.3
In de Beheersverordening is ten aanzien van het recreatiepark, voor zover in deze procedure van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerkena. de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
(…)
3.4 Beperking op lid 3.1. ten aanzien van het GEBRUIK3.4.1 Bewoning van recreatieverblijven, stacaravans en bijbehorende bouwwerken
Ter beperking van het bepaalde in lid 3.1 gelden ten aanzien van het bewonen van recreatieverblijven, kampeermiddelen en bijbehorende bouwwerken de volgende voorwaarden:
a. het is niet toegestaan om recreatieverblijven en kampeermiddelen anders te gebruiken dan voor recreatieve bewoning;
(…)
c. in aanvulling op de beperking onder a, geldt ter plaatse van besluitsubvak 3 dat recreatieve bewoning uitsluitend is toegestaan in het zomerseizoen en in het winterseizoen gedurende de weekenden (vrijdag 18.00 uur t/m maandag 10.00 uur) en de kerstperiode (van 20 december t/m 10 januari).
3.5
Afwijkingsregels GEBRUIK
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.1 sub c in die zin dat ter plaatse van besluitsubvak 3 de recreatieverblijven en stacaravans in het winterseizoen worden gebruikt voor recreatieve bewoning, mits:
a. deze afwijking voor maximaal 30 dagen per winterseizoen plaatsvindt;
b. deze afwijking niet leidt tot een aaneengesloten verblijf van meer dan 6 weken in het winterseizoen;
c. ten minste één week tussen twee aaneengesloten verblijven van 6 weken wordt aangehouden.
(…)”
2.1.4
Het winterseizoen is in artikel 1.21 van de Beheersverordening gedefinieerd als de periode van 31 oktober tot 15 maart.
2.1.5
In de toelichting op de Beheersverordening is ten aanzien van het recreatiepark onder meer vermeld:
“(…)
2.
BESTAANDE SITUATIE
(…)
2.2.
Geldende planologische regelingen
(…)
Recreatief gebruik:
Op De Perelaer mag in beginsel alleen in het zomerseizoen worden gerecreëerd. Voor recreatieve bewoning tijdens het winterseizoen is een specifieke vrijstellingsregeling opgenomen. Vrijstelling is mogelijk als hierdoor geen permanente bewoning ontstaat.
(…)

3.UITGANGSPUNTEN BEHEERSVERORDENING

(…)
3.
4. Tegengaan permanente bewoning
Het handhavingsbeleid van de gemeente Opmeer is erop gericht om permanente bewoning tegen te gaan (…).
Voor de Perelaer is de geldende regeling met betrekking tot recreatieve bewoning overgenomen. (…)”

3.Beoordeling

3.1
Recreatiepark c.s. hebben in eerste aanleg – samengevat – gevorderd primair te verklaren voor recht dat de in artikel 3.4.1 van de Beheersverordening opgenomen wintersluitingsregeling onverbindend is, subsidiair dat de in artikel 3.4.1 van de Beheersverordening opgenomen wintersluitingsregeling onverbindend is, voor zover de regeling betrekking heeft op stacaravans. Tevens hebben Recreatiepark c.s., uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de Gemeente gevorderd tot betaling van (buitengerechtelijke) kosten en rente.
3.2
De rechtbank heeft het primair gevorderde toegewezen, met veroordeling van de Gemeente in de door Recreatiepark c.s. gevorderde (buitengerechtelijke) kosten, vermeerderd met rente en nakosten.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de Gemeente met zijn grieven I tot en met VIII op.
Ontvankelijkheid
3.4
De Gemeente betoogt met
grief Idat de rechtbank Recreatiepark c.s. ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in hun vordering en dat, voor zover Recreatiepark c.s. ontvankelijk zijn, uitgegaan moet worden van een terughoudende toetsing door de civiele rechter.
3.5
De Gemeente voert ter onderbouwing van het eerste onderdeel van de grief aan dat het ongewenst is dat tegelijkertijd procedures over de verbindendheid van algemeen verbindende voorschriften worden gevoerd voor de civiele rechter en de bestuursrechter, met als risico verschillende uitkomsten. Volgens de Gemeente kunnen algemeen verbindende voorschriften door de bestuursrechter door middel van een exceptieve toetsing worden beoordeeld. Bovendien heeft ten aanzien van het bestemmingsplan dat gold voor de totstandkoming van de Beheersverordening en waarin eveneens een wintersluitingsregeling was opgenomen, een exceptieve beoordeling door de bestuursrechter plaatsgevonden.
3.6
Recreatiepark c.s. hebben de stellingen van de Gemeente gemotiveerd betwist.
3.7
Bij de beantwoording van de vraag of Recreatiepark c.s. in de onderhavige procedure niet ontvankelijk zijn in hun vordering tot onverbindendverklaring van de in de Beheersverordening opgenomen wintersluitingsregeling, zoals door de Gemeente gesteld, is uitgangspunt dat de eisen van een doeltreffende rechtsbescherming tegen de overheid meebrengen dat Recreatiepark c.s. het geschil hieromtrent aan de rechter moeten kunnen voorleggen.
3.8
Ingevolge artikel 8:3 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat tegen onder meer een besluit inhoudende de vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift, zoals de onderhavige Beheersverordening, geen beroep open bij de bestuursrechter. Wel kan, indien een belanghebbende zonder de vereiste vergunning handelt en tegen hem strafvervolging is ingesteld of bestuursdwang wordt toegepast, in dat kader met een exceptief verweer de verbindendheid van de regeling worden getoetst. Zolang dit echter niet het geval is, moet de belanghebbende de vraag of het voorschrift verbindend is, kunnen voorleggen aan de burgerlijke rechter. Niet kan immers van de belanghebbende worden gevergd dat hij, hoezeer hij ook ervan overtuigd is dat de regeling onverbindend is, het op een strafvervolging of toepassing van bestuursdwang laat aankomen om de niet verbindendheid in rechte te doen vaststellen. Ook kan van de belanghebbende niet worden verlangd dat hij - uitsluitend teneinde de vraag of de regeling onverbindend is aan de rechter te kunnen voorleggen - de vergunning aanvraagt, onder aantekening van zijn zienswijze omtrent de (niet) verbindendheid van de regeling, en vervolgens tegen de daaropvolgende beschikking een bezwaarschrift indient en zo nodig tegen de beslissing daarop beroep instelt bij de bestuursrechter. Aangenomen moet worden dat ook het openstaan van deze weinig voor de hand liggende weg blokkering van de toegang tot de burgerlijke rechter niet kan rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld HR 11 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2169, NJ 1997/165 (rechtsoverwegingen 3.4.3 en 3.4.4) en HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049 (rechtsoverweging 4.2.2 slot)).
3.9
In lijn met deze rechtspraak komt het hof tot het oordeel dat Recreatiepark c.s. ontvankelijk zijn in hun vordering die erop is gericht een oordeel te verkrijgen over de verbindendheid van de wintersluitingsregeling zoals opgenomen in de Beheersverordening. Niet is gebleken dat de bestuursrechter (reeds) een oordeel heeft uitgesproken over de vraag naar de (on)verbindendheid van de onderhavige wintersluitingsregeling. In de door de Gemeente overgelegde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 27 oktober 2006 (ECLI:NL:RBALK:2006:AZ1067) is niet de verbindendheid van de wintersluitingsregeling, zoals destijds opgenomen in het bestemmingsplan, als zodanig (bij wijze van exceptie) getoetst. Dat de mogelijkheid bestaat om ter zake een beslissing van de bestuursrechter te verkrijgen door een voor beroep vatbaar besluit uit te lokken maakt een en ander niet anders..
3.1
Al hetgeen de Gemeente verder ter onderbouwing van haar standpunt heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. In zoverre faalt dit onderdeel van grief I.
3.11
De Gemeente heeft ter toelichting op het tweede onderdeel van de grief naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat in deze zaak sprake moet zijn van een terughoudende toetsing.
3.12
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.10 van het vonnis waarvan beroep overwogen dat bij de toepassing van artikel 3:4 Awb enige terughoudendheid is geboden nu sprake is van een algemeen verbindend voorschrift. In zoverre is ook dit onderdeel van de grief tevergeefs voorgesteld. Voor zover de Gemeente met dit onderdeel van de grief bedoelt te betogen dat de rechtbank niet voldoende terughoudendheid bij de toetsing heeft betracht, zal daarop bij de bespreking van de andere grieven worden teruggekomen.
3.13
Dit betekent dat dit onderdeel van de grief eveneens in zoverre faalt.
(On)verbindendheid van de wintersluitingsregeling
3.14
Volgens Recreatiepark c.s. is de wintersluitingsregeling zoals opgenomen in de Beheerverordening zowel in strijd met artikel 1, Eerste Protocol, bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) als met artikel 3:4 Awb en daarom onverbindend. Recreatiepark c.s. beroepen zich ter onderbouwing van dit standpunt op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 1998 (kenmerk E01.96.0005, productie 6 bij inleidende dagvaarding), waarin is overwogen dat een wintersluitingsregeling niet is toegestaan indien deze als enige oogmerk heeft het voorkomen van permanente bewoning. Nu het enige motief van de Gemeente voor de wintersluitingsregeling het verhinderen van permanente bewoning is, ontbreekt volgens Recreatiepark c.s. de noodzaak om met die regeling het recht op ongestoord genot van hun eigendom te beperken. Recreatiepark c.s. vinden voorts de nadelige gevolgen van de regeling voor de belanghebbenden onevenredig groot in relatie tot de met de regeling te dienen doelen.
3.15
De Gemeente heeft de stellingen van Recreatiepark c.s. gemotiveerd betwist. Zij heeft onder meer aangevoerd dat er, behalve het motief om permanente bewoning te voorkomen, ook planologische redenen zijn om een wintersluitingsregeling in de Beheersverordening op te nemen.
3.16
De rechtbank heeft het verweer van de Gemeente verworpen en het primair door Recreatiepark c.s. gevorderde toegewezen.
3.17
De
grieven II tot en met Vzijn hiertegen gericht. Het hof zal eerst de grieven II tot en met IV, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk behandelen.
3.18
Blijkens de toelichting op grief II heeft volgens de Gemeente de rechtbank ten onrechte niet beoordeeld of in de onderhavige zaak een beheersverordening mocht worden vastgesteld, gelet op het in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bepaalde. Artikel 3.38 lid 1 Wro kent de gemeenteraad de bevoegdheid toe om in gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, overeenkomstig het bestaande gebruik het beheer over het gebied te regelen door middel van een beheersverordening. De Gemeenteraad mocht derhalve gebruik maken van het instrument van de Beheersverordening. Bovendien mocht daarin de wintersluitingsregeling worden opgenomen, nu daarmee geen sprake is van een (nieuwe) ruimtelijke ontwikkeling. Met de wintersluitingsregeling wordt immers bij de feitelijke situatie aangesloten en wordt bovendien de recreatieve bestemming gewaarborgd.
3.19
Volgens de Gemeente is de regeling niet alleen opgenomen om permanente bewoning tegen te gaan, maar dient de regeling ook een aantal ruimtelijke doelen. De Gemeente wijst er daarbij op, dat bij een toenemend aantal gebruikers gedurende de winterperiode de druk op het park groter zal worden en een uitbreiding van de bestaande voorzieningen nodig zal zijn, zoals verhardingen van de wegen en de verlichting. Een dergelijke ontwikkeling doet volgens de Gemeente afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van het park. De wintersluitingsregeling draagt tevens bij aan het voorkomen van vandalisme en overlast. De Gemeente voert voorts aan dat ingevolge het bepaalde in artikel 18 lid 1 en lid 4 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie een wintersluitingsregeling wel is toegestaan indien een natuurterrein in de omgeving is gelegen en dat in die gevallen een verbod op permanente bewoning dus kennelijk niet voldoende is.
3.2
De Gemeente noemt ter onderbouwing van haar betoog verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin volgens haar wintersluitingsregelingen geoorloofd werden geoordeeld. Ook is volgens de Gemeente de rechtbank Alkmaar in de (hiervoor in rechtsoverweging 3.9 genoemde) uitspraak van 27 oktober 2006 (ECLI:NL:RBALK:2006:AZ1067) van oordeel dat de wintersluitingsregeling in het bestemmingsplan “Bungalowpark onder de Perelaer- Recreatiepark West-Friesland” toelaatbaar was. Deze wintersluitingsregeling is thans in de Beheersverordening overgenomen, aldus de Gemeente.
3.21
Recreatiepark c.s. betwisten niet dat de Gemeenteraad bevoegd is de Beheersverordening vast te stellen en daarin een verbod tot permanente bewoning op te nemen. Daarom neemt ook het hof dit als uitgangspunt.
3.22
Recreatiepark c.s. achten de Gemeente echter niet bevoegd om in de Beheersverordening de desbetreffende wintersluitingsregeling vast te stellen omdat deze in strijd is met het bepaalde in artikel 1, Eerste Protocol, bij het EVRM en artikel 3:4 Awb. Volgens Recreatiepark c.s. is de Gemeenteraad bovendien niet bevoegd om de wintersluitingsregeling ook op de stacaravans te betrekken, nu op grond van het voorheen bestaande bestemmingsplan geen beperking gold voor stacaravans (wel voor de recreatiewoningen) en ingevolge artikel 3:38 Wro een beheersverordening het beheer van het desbetreffende gebied “overeenkomstig het bestaande gebruik” moet regelen en een beheersverordening het bestaande gebruik dus niet mag beperken.
Recreatiepark c.s. zien voorts niet in dat ontheffing van de wintersluitingsregeling zou leiden tot een extra behoefte aan verharding van de paden en verlichting, laat staan tot vandalisme en verloedering. Het door de Gemeente genoemde artikel 18 lid 4 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is slechts van betekenis voor recreatieparken die naast een natuurgebied zijn gelegen, hetgeen in de onderhavige zaak niet het geval is. De onderhavige wintersluitingsregeling is volgens Recreatiepark c.s. enkel in het leven geroepen om de controle op naleving van het verbod tot permanente bewoning te vereenvoudigen.
3.23
Het hof neemt bij de beoordeling van de grieven het volgende tot uitgangspunt.
3.23.1
De wintersluitingsregeling vormt op zichzelf een inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom zoals bedoeld in artikel 1, Eerste Protocol, bij het EVRM. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM is een dergelijke inbreuk toegestaan indien deze bij wet is voorzien en in overeenstemming is met het nationale recht. De inbreuk moet voorts een legitiem doel dienen dat is gelegen in het algemeen belang. Verder moeten de gehanteerde middelen evenredig zijn aan het daarmee nagestreefde doel. Derhalve is de vraag aan de orde of de wintersluitingsregeling een gerechtvaardigde beperking vormt van het door artikel 1, Eerste Protocol, bij het EVRM beschermde eigendomsrecht.
3.23.2
In artikel 3:4 lid 1 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. In artikel 3:4 lid 2 Awb is bepaald dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Op grond van artikel 3:1 Awb is artikel 3:4 Awb ook van toepassing op besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften, voor zover de aard van de besluiten zich daartegen niet verzet.
3.23.3
De wintersluitingsregeling moet worden aangemerkt als een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Ook in hoger beroep is niet gesteld of anderszins gebleken dat de aard van de wintersluitingsregeling zich verzet tegen toepassing van artikel 3:4 Awb. Dit betekent dat tevens de vraag aan de orde is of de voor Recreatiepark c.s. nadelige gevolgen van de wintersluitingsregeling al dan niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de wintersluitingsregeling beoogde doelen, bij welke toetsing enige terughoudendheid in acht moet worden genomen nu het gaat om een algemeen verbindend voorschrift.
3.24
Met betrekking tot het betoog van de Gemeente dat de wintersluitingsregeling mede ertoe strekt om permanente bewoning van de recreatieverblijven te voorkomen overweegt het hof dat in artikel 3.4.1 sub a van de Beheersverordening reeds is bepaald dat enkel recreatieve bewoning is toegestaan en in de Toelichting op de Beheersverordening onder punt 3.4. is vermeld dat het handhavingsbeleid van de gemeente Opmeer erop is gericht om permanente bewoning tegen te gaan (geciteerd in rechtsoverweging 2.1.5). Het gemeentebestuur heeft derhalve op basis van dit voorschrift en de toelichting daarop de bevoegdheid om op te treden tegen permanente bewoning van recreatieverblijven. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in de uitspraak van 8 oktober 1998 (kenmerk E01.96.0005, productie 6 bij inleidende dagvaarding) overwogen dat er andere mogelijkheden zijn om permanente bewoning tegen te gaan dan via een ontheffing op basis van de wintersluitingsregeling, en de naleving van het verbod van permanente bewoning te controleren en zo nodig wegens overtreding van dit verbod handhavend op te treden. Weliswaar kan het lastig zijn om illegale bewoning aan te tonen, niet is echter door de Gemeente gesteld of is anderszins gebleken dat het aanwenden van andere middelen dan de wintersluitingsregeling tot onoverkomelijke bezwaren leidt. Dit betekent dat de wintersluitingsregeling in zoverre niet noodzakelijk is als middel om permanente bewoning tegen te gaan.
3.25
Dat de wintersluitingsregeling ook door ruimtelijke motieven is ingegeven – zoals het waarborgen van het recreatieve karakter van het park en voorkomen van overlast en vandalisme – is het hof niet gebleken. De toelichting op de Beheersverordening (zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 2.1.5) rechtvaardigt eerder het vermoeden dat het uitsluitende motief voor het vaststellen van de wintersluitingsregeling is om permanente bewoning te verhinderen.
3.26
De Gemeente heeft in hoger beroep niet inzichtelijk gemaakt dat zonder wintersluitingsregeling het recreatieve karakter en de rust van het park zouden worden verstoord, nu ook onder vigeur van die regeling gebruik van de recreatieverblijven in de weekends gedurende de winter en in de kerstperiode onbeperkt mogelijk is en gebruik gedurende de week met een ontheffing is toegestaan en de Gemeente, zoals overwogen, kan optreden tegen datgene wat werkelijk het recreatieve karakter van het park aantast, namelijk permanente bewoning.
3.27
Met betrekking tot de stelling van de Gemeente dat zonder wintersluitingsregeling de druk op het park groter zou worden en de bestaande voorzieningen zouden moeten worden uitgebreid is het hof van oordeel dat de Gemeente ook in hoger beroep niet nader heeft uitgelegd in hoeverre de wintersluitingsregeling dit belang dient, gelet op de met de wintersluitingsregeling wel toegestane verblijfsmogelijkheden.
3.28
Het hof concludeert met de rechtbank dat niet is gebleken dat het in het algemeen belang noodzakelijk is door middel van de wintersluitingsregeling het gebruik van eigendom te reguleren. Aan het vereiste van een “fair balance” is niet voldaan, nu, zoals hiervoor is overwogen, de wintersluitingsregeling uitsluitend lijkt te dienen als middel om permanente bewoning te verhinderen, terwijl andere middelen voorhanden zijn om die vorm van gebruik tegen te gaan. De rechtbank heeft de gevolgen van de wintersluitingsregeling voor Recreatiepark c.s. derhalve terecht onevenredig zwaar in relatie tot het door de wintersluitingsregeling beoogde doel geacht. Voor zover het instellen van de winkelsluitingsregeling voor de gemeente ook werd ingegeven door andere motieven, moet worden geconcludeerd dat hetgeen de Gemeente daaromtrent heeft aangevoerd onvoldoende is om - in samenhang met het motief om permanente bewoning te verhinderen - de balans in haar voordeel te doen doorslaan. Dit betekent dat de wintersluitingsregeling zich niet alleen niet verdraagt met artikel 1, Eerste Protocol, bij het EVRM maar ook niet met artikel 3:4 Awb.
3.29
Het betoog van de Gemeente dat de rechtbank bij de toetsing aan artikel 3:4 Awb zich niet voldoende terughoudend heeft opgesteld, is door haar niet nader onderbouwd. Van onvoldoende terughoudendheid is het hof ook niet gebleken.
3.3
De door de Gemeente genoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin een wintersluitingsregeling wel geoorloofd werd geacht, leiden niet tot een ander oordeel. Het gaat in de door haar vermelde uitspraken van 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2480), 16 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU5366) en 18 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2480) telkens om gevallen waarin het desbetreffende park in of naast een natuurgebied was gelegen en landschappelijke belangen en/of belangen van omwonenden een wintersluitingsregeling rechtvaardigden. In het onderhavige geval kan de wintersluitingsregeling echter niet worden gerechtvaardigd met een beroep natuur- en landschapsbehoud nu, naar niet in geschil is, het Recreatiepark grenst aan de bebouwde kom van Opmeer, een bedrijventerrein en agrarisch gebied. Om dezelfde reden baat de Gemeente ook niet het door haar genoemde artikel 18 lid 4 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AN7996) is in dezen evenmin relevant. Deze betreft een verbod van permanente bewoning dat in een bestemmingsplan is opgenomen, niet een wintersluitingsregeling.
3.31
De door de Gemeente genoemde uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 oktober 2006 (ECLI:NL:RBALK:2006:AZ1067, welke uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB0369), biedt ook geen aanknopingspunt voor haar stellingen. In die zaak lagen de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Bungalowpark onder de Perelaer- Recreatiepark West-Friesland” als zodanig niet ter toetsing voor.
3.32
Gelet op het hiervoor overwogene falen de grieven II tot en met IV en behoeft hetgeen door partijen verder nog naar voren is gebracht geen nadere bespreking.
3.33
Met
grief Vbetoogt de Gemeente dat het onverbindend verklaren van de wintersluitingsregeling niet proportioneel is en in ieder geval in strijd is met de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid. De Gemeente beroept zich daarbij op een brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 18 november 2013 (bij conclusie van repliek als productie 12 overgelegd).
3.34
Blijkens de brief had de daarin genoemde gemeente ten onrechte het instrument van een beheersverordening gebruikt om illegale permanente bewoning van vakantiewoningen te legaliseren. In plaats daarvan had de gemeente een bestemmingsplan moeten vaststellen. Vernietiging van de beheersverordening zou tot gevolg hebben dat de gemeenteraad alsnog een bestemmingsplanprocedure zou moeten doorlopen, zonder dat er aanwijzingen waren dat dit tot een andere uitkomst zou leiden. Daarom wordt in de brief geconcludeerd dat de beheersverordening weliswaar in strijd met het recht is, maar dat vernietiging ervan niet proportioneel is.
3.35
Nu genoemde brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 18 november 2013 een geheel ander geschil betreft dan waarvan in de onderhavige zaak sprake is, is deze voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet relevant.
3.36
De Gemeente heeft verder onvoldoende geadstrueerd waarom onverbindendverklaring van de Beheersverordening disproportioneel zou zijn dan wel in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Daarom faalt de grief. Daarbij neemt het hof tevens – met de rechtbank – in aanmerking dat de vordering tot onverbindend verklaren enkel ziet op de wintersluitingsregeling en niet op het verbod van permanente bewoning. Dat in het vorige bestemmingsplan een wintersluitingsregeling was opgenomen voor de recreatiewoningen maakt dit niet anders.
3.37
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vordering van Recreatiepark c.s. om voor recht te verklaren dat de in de Beheersverordening opgenomen wintersluitingsregeling onverbindend is, terecht heeft toegewezen. Daarom faalt ook
grief VIII.
3.38
Het hof gaat voorbij aan het in punt 4.1 door de Gemeente gedane bewijsaanbod, nu de gemeente haar verweer onvoldoende heeft toegelicht zodat niet wordt toegekomen aan bewijslevering, daargelaten overigens dat het bewijsaanbod onvoldoende specifiek en niet ter zake dienend is.
3.39
De rechtbank heeft de Gemeente veroordeeld tot betaling van € 1.542,75 ter zake van de door Recreatiepark c.s. gemaakte buitengerechtelijke kosten.
3.4
Met
grief VIvoert de Gemeente aan dat deze kosten maximaal hadden moeten worden begroot op een bedrag van € 925,- . De Gemeente verwijst daartoe naar het Rapport BGK-Integraal 2013 waarin wordt geadviseerd om met betrekking tot een vordering van onbepaalde waarde, zoals in het onderhavige geschil, in navolging van het liquidatietarief en het Rapport Voor-werk II aansluiting te zoeken bij tariefgroep 2 van het liquidatietarief, zodat een tarief van € 925,- had moeten worden gehanteerd.
3.41
Vooropstaat dat het Rapport Voor-werk II de rechter niet ontslaat van “de beoordeling van de redelijkheid van het op basis van die aanbeveling forfaitair berekende bedrag in het licht van de gegeven omstandigheden” (zie HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6690;
NJ2012/277). Het Rapport GBK-Integraal 2013 (zie blz. 22 van het rapport) biedt de rechter ruimte om de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen indien de werkelijke kosten hoger waren dan uit het liquidatietarief en het Rapport Voor-werk II volgt, en indien het redelijk was om voor dit hogere bedrag buitengerechtelijke kosten te maken.
3.42
Nu de Gemeente niet betwist dat in het kader van schikkingsonderhandelingen buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 1.542,75 zijn gemaakt en ook niet dat het redelijk was om deze kosten te maken, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de hogere kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
3.43
Dit betekent dat ook deze grief moet worden verworpen.
3.44
Uit het voorgaande volgt tevens dat de rechtbank de Gemeente terecht als de in het ongelijk gestelde partij heeft veroordeeld in de proceskosten. Daarom faalt ook
grief VII.

4.Slotsom

De grieven falen. Aan het bewijsaanbod wordt voorbijgegaan. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De Gemeente zal als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel zoals na te melden.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in dit hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Recreatiepark c.s. begroot op € 711,= aan verschotten en € 894,= voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit arrest tot de dag van volledige betaling;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, J.C.W. Rang en L.R. van Harinxma thoe Slooten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.