ECLI:NL:GHAMS:2017:428

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
16/00237 t/m 16/00240
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijtelling privégebruik auto DGA na verwijzing door de Hoge Raad

Op 9 februari 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een belastingzaak na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd aan een belanghebbende, een loodgietersbedrijf, voor de jaren 2008 tot en met 2011. De inspecteur had naheffingsaanslagen opgelegd voor het privégebruik van een Toyota Landcruiser door de directeur-grootaandeelhouder (DGA) van het bedrijf. De DGA had de auto ter beschikking gesteld gekregen, maar het Hof moest beoordelen of er een bijtelling voor privégebruik moest plaatsvinden. Het Hof oordeelde dat er geen grond was voor bijtelling, omdat de auto in sterke mate beperkt was in privégebruik door de inrichting en de omstandigheden rondom het gebruik. De Hoge Raad had eerder in een verwijzingsarrest geoordeeld dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen bijtelling was. Na de verwijzing hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de naheffingsaanslag voor 2011 in stand bleef, de naheffingsaanslag voor 2010 werd verminderd, en de aanslagen voor 2008 en 2009 werden vernietigd. De inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 16/00237 tot en met 16/00240
9 februari 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[belanghebbende] ,gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. H.J. Scholten),
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken SGR 14/4499, SGR 14/4502, SGR 14/4503 en SGR 14/4504 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur,
(gemachtigde: S.J. Staal).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft op 15 november 2013 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) loonbelasting van € 8.597 opgelegd (verder de naheffingsaanslag LB 2008), en bij beschikkingen een boete van € 1.047 opgelegd.
1.1.2.
De inspecteur heeft op 15 november 2013 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ) loonbelasting van € 8.597 opgelegd (verder de naheffingsaanslag LB 2009), en bij beschikkingen een boete van € 1.047 opgelegd.
1.1.3.
De inspecteur heeft op 15 november 2013 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 3] ) loonbelasting van € 8.597 opgelegd (verder de naheffingsaanslag LB 2010), en bij beschikkingen een boete van € 1.719 opgelegd.
1.1.4.
De inspecteur heeft op 15 november 2013 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 4] ) loonbelasting van € 8.597 opgelegd (verder de naheffingsaanslag LB 2011), en bij beschikkingen een boete van € 1.719 opgelegd.
1.2.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslagen en tegen de boetebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 23 april 2014, de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het tegen voornoemde uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Het Hof heeft bij uitspraak van 17 juni 2015, BK-14/01599 t/m BK-14/01602 als volgt beslist:
  • verklaart het hoger beroep gegrond.
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar,
  • vernietigt de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente;
  • veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten aan de kant van belanghebbende van € 3.672,
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 821 aan griffierecht te vergoeden.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld.
1.6.
Op 3 juni 2016, nr. 15/03416, ECLI:NL:HR:2016:1030, heeft de Hoge Raad arrest gewezen waarbij het beroep in cassatie gegrond is verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is vernietigd, en waarbij de zaak ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof).

2.Loop van het geding na verwijzing

2.1.
Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof bij brieven van 10 juni 2016 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Bij brief van 5 juli 2016 heeft belanghebbende van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De inspecteur heeft bij brief van 6 juli 2016 zijn reactie gegeven.
2.1.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van het Hof van 24 januari 2017.

3.Tussen partijen vaststaande feiten

3.1.
In het op 3 juni 2016, nr. 15/03416, ECLI:NL:HR:2016:1030, door de Hoge Raad gewezen arrest (hierna: het verwijzingsarrest) zijn de feiten als volgt weergegeven:
2.1.1.
Belanghebbende oefende in de jaren 2008 tot en met 2011 een loodgietersbedrijf uit. Zij had in die jaren vijf werknemers in dienst, onder wie haar directeur en (middellijk) enig aandeelhouder, [A] (hierna: de DGA).
2.1.2.
Belanghebbende stelde gedurende deze jaren een Toyota Landcruiser 3.0 D-4D Van (hierna: de Toyota) ter beschikking aan de DGA.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende bij de bepaling van het belastbare loon van de DGA op grond van artikel 13bis, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met privégebruik een voordeel van 25 percent van de waarde van de Toyota in aanmerking had moeten nemen (hierna: bijtelling privégebruik auto).
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Toyota in de onderhavige jaren aan de DGA ter beschikking is gesteld. Niettemin was het Hof van oordeel dat voor een bijtelling privégebruik geen grond is. Daartoe heeft het Hof in aanmerking genomen dat aan de mogelijkheid om de auto ook voor privédoeleinden te gebruiken in sterke mate afbreuk werd gedaan door de inrichting van de Toyota, dat de sleutels van de auto na sluitingstijd in de sleutelkast van het bedrijf werden opgeborgen en dat de auto ’s avonds voor het bedrijf stond geparkeerd. Bij zijn oordeel heeft het Hof ook acht geslagen op de verklaring dat een ernstige ziekte het de DGA vrijwel onmogelijk maakte auto te rijden, en op de omstandigheid dat de DGA privé over een andere auto beschikte.

4.Het verwijzingsarrest

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest van 3 juni 2016, voor zover voor het geding na verwijzing van belang, het volgende overwogen:

2 Beoordeling van het middel
(…)
2.3.1. Het middel komt met een motiveringsklacht op tegen het hiervoor in onderdeel 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof.
2.3.2. Het middel slaagt. Op grond van artikel 13bis, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 dient een bijtelling privégebruik auto te worden toegepast indien een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. Een auto wordt geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk hoe de hiervoor in 2.2.2 weergegeven feiten en omstandigheden het Hof hebben gebracht tot het oordeel dat voor een bijtelling privégebruik auto geen grond is. Indien het Hof aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd dat de Toyota op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, dan behoefde dit nadere motivering gelet op de betwisting door de Inspecteur en de uit voornoemd artikel 13b, lid 1, voortvloeiende verzwaarde bewijslast. Indien het Hof aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd dat alleen het privégebruik door de DGA zelf in dit verband van belang is, steunt ’s Hofs beslissing in zoverre op een onjuiste rechtsopvatting.
2.3.3. Gelet op hetgeen in 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

5.Geschil in hoger beroep na verwijzing

5.1.
Na verwijzing is in geschil of belanghebbende overtuigend heeft aangetoond dat de Toyota op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
5.2.
Voor de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar de gedingstukken.

6.Beoordeling van het geschil

Partijen hebben ter zitting van het Hof op 24 januari 2017 ter beëindiging van het - onder 5.1 vermelde - geschil overeenstemming bereikt, en wel in die zin dat:
  • de naheffingsaanslag LB 2011 in stand blijft;
  • de naheffingsaanslag LB 2010 verminderd wordt tot € 3.903.
  • de naheffingsaanslagen LB 2008 en LB 2009 worden vernietigd;
  • heffingsrente en invorderingsrente, alsmede de proceskostenveroordeling, worden vastgesteld overeenkomstig wet en regelgeving;
  • de inspecteur het door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.

7.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van de hoger beroepen op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, als volgt vast. Wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor de procedure
  • bij rechtbank en het Hof Den Haag: een bedrag van € 3.672;
  • bij het Hof [2 proceshandelingen (0,5 punt voor schriftelijke zienswijze na cassatie + 1 punt voor verschijnen zitting Hof op 24 januari 2017) x € 495 (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (samenhang )] een bedrag van € 1.670.

8.Beslissing

Het Hof
  • verklaart de hoger beroepen gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de boetebeschikkingen (betreffende alle naheffingsaanslagen);
  • handhaaft de naheffingsaanslag LB 2011;
  • vermindert de naheffingsaanslag LB 2010 tot € 3.903;
  • vernietigt de naheffingsaanslagen LB 2008 en LB 2009;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten die belanghebbende in beroep en hoger beroep heeft moeten maken en wel tot een bedrag van € 5.342 ( € 3.672+ € 1.670), en
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het ter zake van het beroep bij de rechtbank (€ 328) en het hoger beroep bij Hof Den Haag (€ 493) - in totaal € 821 - betaalde griffierecht te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en M. Greebe, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 9 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.