In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 16 november 2015, omdat de parkeercontroleur constateerde dat de auto van belanghebbende zonder geldig parkeerbewijs geparkeerd stond. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan de hoorplicht zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende had verzocht om gehoord te worden, maar de heffingsambtenaar oordeelde dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en heeft afgezien van het horen. Het Hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar zijn hoorplicht niet heeft geschonden. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak van het Hof.
De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en dat belanghebbenden de gelegenheid moeten krijgen om hun standpunten en bewijsvoering naar voren te brengen. Het Hof heeft ook de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 618, en heeft de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.