ECLI:NL:HR:2003:AF3283
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Vermakelijkheidsretributie en de heffingsgrondslag door gemeenten
In deze zaak gaat het om de vermakelijkheidsretributie die door de gemeente Amsterdam is geheven over het vierde kwartaal van 1998. De belanghebbende, X B.V., heeft een bedrag van ƒ 76.054 aan deze retributie voldaan, maar heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur gemeentebelastingen heeft het bezwaar afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep is gegaan bij het Gerechtshof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot een cassatieprocedure bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de oordelen van het Hof bevestigd, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de gemeenteraad bij de invoering van de retributie rekening heeft gehouden met de kosten van onderhoud van bruggen, walmuren, en andere voorzieningen die verband houden met de intensieve gebruik van de Amsterdamse grachten door rondvaartboten. De Hoge Raad oordeelt dat deze oordelen feitelijk van aard zijn en niet onbegrijpelijk, waardoor ze in cassatie niet kunnen worden bestreden.
De wettelijke basis voor het heffen van de vermakelijkheidsretributie is te vinden in artikel 229, lid 1, aanhef en letter c, van de Gemeentewet. De Hoge Raad stelt vast dat de gemeente aan de voorwaarden voor het heffen van deze retributie heeft voldaan, omdat er sprake is van lasten die voortvloeien uit de voorzieningen die door of met medewerking van het gemeentebestuur zijn getroffen. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de heffing niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gemeente voldoende retributieplichtigen in de heffing betrekt.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 24 januari 2003.