ECLI:NL:GHAMS:2017:4000

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
17/00003
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake forensenbelasting en eigen gebruik vakantiewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de aanslag forensenbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2013. De heffingsambtenaar had een aanslag van € 965 opgelegd voor een vakantiewoning, waarbij de belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de belanghebbende ging in hoger beroep. Het Hof Amsterdam oordeelde dat de belanghebbende de vakantiewoning in 2013 niet meer dan 90 dagen ter beschikking had voor eigen gebruik, op basis van de verhuurbemiddelingsovereenkomst en de bijbehorende allonge. Het Hof concludeerde dat de aanslag forensenbelasting ten onrechte was opgelegd, omdat de vakantiewoning niet meer dan 90 dagen beschikbaar was voor de belanghebbende en zijn gezin. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de aanslag werd vernietigd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 990.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 17/00003
19 september 2017
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende
mr. B.J.P. Komen, advocaat (Van Diepen Van der Kroef Advocaten)
tegen de uitspraak van 28 november 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/5648 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 met dagtekening 31 mei 2014 voor de woning [adres en plaats] (hierna: de vakantiewoning) een aanslag forensenbelasting van € 965 opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 27 oktober 2015 de aanslag forensenbelasting gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep daartegen bij uitspraak van 28 november 2016 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 januari 2017 en aangevuld bij brief van 1 februari 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser houdt hoofdverblijf in [Z]. Eiser is eigenaar van de gemeubileerde vakantiewoning. Eiser heeft in 2013 de vakantiewoning 45 dagen gebruikt. De vakantiewoning was in 2013 gedurende 159 dagen verhuurd aan derden.
2. In de Beheer- en Verhuurovereenkomst [vakantiepark] (hierna de verhuurbemiddelingsovereenkomst), ondertekend te 23 september 2005, staat onder meer het volgende vermeld:
“ (…)
Artikel 6. Keuze uit overeenkomsten
Eigenaar van een chalet kan kiezen uit drie overeenkomsten, te weten:
- Verhuurbemiddelingsovereenkomst zonder eigen gebruik
- Verhuurbemiddelingsovereenkomst met eigen gebruik
- Volledig eigen gebruik
Verhuurbemiddelingsovereenkomst zonder eigen gebruik
Hierbij kiest Eigenaar ervoor het chalet gedurende het hele jaar te bestemmen voor de verhuur aan derden via Verhuurbemiddelaar.
Verhuurbemiddelingsovereenkomst met eigen gebruik
Hierbij kiest Eigenaar voor de combinatie van eigen gebruik en verhuur aan derden, waarbij het Chalet via Verhuurbemiddelaar wordt verhuurd.
(…) ”
3. Eiser heeft voor het jaar 2013 gekozen voor de Verhuurbemiddelingsovereenkomst met eigen gebruik. In de Allonge bij de verhuurbemiddelingsovereenkomst met eigen gebruik 2013, ondertekend op 7 augustus 2012, staat onder meer vermeld:
“ (…)
Ondergetekende wil
graag zelf gebruikmaken van de stacaravan in de volgende perioden:
(…)”
5. Met de hand is op deze Allonge bijgeschreven:
“Nader te bepalen/Minder dan 90 dagen”
2.2.
Het Hof vult deze feiten als volgt aan.
2.2.1.
De 45 dagen voornoemd betreffen zowel onderhoud als eigen gebruik.
2.2.2.
In de Allonge, genoemd door de rechtbank onder punt 4, zijn geen perioden voor eigen gebruik ingevuld. De hiervoor bestemde regels zijn doorgekrast.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd.
3.2.
Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of het eigen gebruik van de vakantiewoning in 2013 op grond van de verhuurbemiddelingsovereenkomst (en de desbetreffende Allonge) is gemaximeerd tot 90 dagen (standpunt belanghebbende), of niet (standpunt heffingsambtenaar).

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daaraan de volgende overwegingen en beslissingen ten grondslag gelegd:
“10. Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven. Met de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2013 (hierna: de Verordening) heeft de Raad van de gemeente Bergen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
11. Op grond van artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
12. Volgens vaste rechtspraak (zie het arrest van de Hoge Raad van 24 juli 1995, ECLI:HR:1995: AA1657) moet worden aangenomen dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten. Anders dan eiser ter zitting naar voren heeft gebracht betekent dit dat niet slechts het feitelijk gebruik telt, maar ook de dagen die eiser of zijn gezin gebruik hadden kunnen maken van de woning bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of het belastbaar feit zich heeft voorgedaan.
13. De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 december 2006 (ECLI:HR:2006:AZ4972) overwogen dat slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden) indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is.
14. Uit bovengenoemd arrest volgt dat geen aanslag kan worden opgelegd wanneer de eigenaar de vakantiewoning niet heeft gebruikt of minder dan 90 dagen per jaar ter beschikking had.
15. Eiser en zijn gezin hebben gedurende 45 dagen van de vakantiewoning gebruik gemaakt.
Gelet hierop moet volgens bovengenoemde arresten van de Hoge Raad worden aangenomen dat de vakantiewoning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar is gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur (contractueel) is uitgesloten. De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is van een dergelijke uitsluiting van gebruik.
16. Gelet op de bewoordingen van de ten tijde van het jaar 2013 geldende verhuurbemiddelingsovereenkomst inclusief Allonge stond eiser niets in de weg om de vakantiewoning voor 90 dagen of meer te gebruiken. De verhuurbemiddelingsovereenkomst inclusief Allonge strekt niet zo ver dat eiser geen zeggenschap meer had over (het gebruik van) de vakantiewoning. Nog daargelaten of de onder 5 vermelde handgeschreven toevoeging niet na de ondertekening door eiser of een vertegenwoordiger van het verhuurbemiddelingsbedrijf is toegevoegd, is de rechtbank van oordeel dat de bewoordingen van deze toevoeging te weinig expliciet zijn om daaruit te kunnen afleiden dat gebruik door eiser of zijn gezin voor meer dan 90 dagen in 2013 is uitgesloten.
Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat de dagen die de woning niet was verhuurd aan derden meetellen bij de berekening van de termijn gedurende welke het eigen gebruik niet was uitgesloten. Gelet op het feit dat de vakantiewoning 159 dagen aan derden was verhuurd stond de vakantiewoning eiser in 2013 meer dan 90 dagen ter beschikking (365 -/- 159 = 206). Dit betekent dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan.
17. Eiser heeft nog gesteld dat de vakantiewoning in de maanden november, januari en februari niet is te verhuren omdat dan bijvoorbeeld de receptie niet alle dagen open is. Deze drie maanden is de woning volgens eiser dan ook niet geschikt voor eigen gebruik. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de vakantiewoning gedurende die maanden wel is te verhuren en dus ook voor eigen gebruik geschikt is. Dit blijkt volgens verweerder uit het feit dat de woning gedurende die periode ook daadwerkelijk enige tijd was verhuurd. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de woning gedurende de desbetreffende periode wel geschikt was voor verhuur en eigen gebruik. Het feit dat in de wintermaanden verhuur of eigen gebruik van de vakantiewoning minder aantrekkelijk is maakt dit niet anders. Deze grief van eiser raakt dan ook geen doel.
18. De omstandigheid dat verweerder over andere jaren geen forensenbelasting heeft opgelegd dan wel aanslagen forensenbelasting heeft ingetrokken maakt niet dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door een aanslag forensenbelasting 2013 op te leggen. Dat er sprake is van gelijk gebleven omstandigheden maakt dit niet anders. Verweerder komt immers de bevoegdheid toe een eerder gemaakte fout te herstellen en de juiste aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. Daarbij dient een aanslag forensenbelasting per jaar op zijn eigen merites te worden beoordeeld. Een in rechte te honoreren gewekt vertrouwen dat van het opleggen van een aanslag forensenbelasting zou worden afgezien kan eiser evenmin ontlenen aan het feit dat verweerder de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2013 pas eind mei 2015 heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat verweerders bevoegdheid tot het vaststellen van deze aanslagen op grond van artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen pas vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Daarvan is hier geen sprake.
19. Eiser heeft nog gesteld dat hij geen forensenbelasting is verschuldigd omdat hij toeristenbelasting heeft afgedragen. De rechtbank stelt vast dat over het verblijf van derden toeristenbelasting is afgedragen en niet over het eigen verblijf van eiser of zijn gezin. Gelet hierop is geen sprake van dubbele heffing zodat verweerder niet behoefde af te zien van het heffen van forensenbelasting.
4.2.
Het Hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de verhuurbemiddelingsovereenkomst, de bijbehorende allonge en de daarop bijgeschreven woorden “Nader te bepalen/Minder dan 90 dagen” - waarvan de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard dat hij de authenticiteit niet betwist - in onderlinge samenhang bezien, aldus moeten worden uitgelegd dat belanghebbende de vakantiewoning in 2013 niet meer dan 90 dagen beschikbaar mocht houden voor hemzelf of zijn gezins- of familieleden. De omstandigheid dat de vakantiewoning, in delen van het jaar waarin belanghebbende deze niet zelf heeft gebruikt noch voor eigen gebruik heeft gereserveerd, niet steeds is verhuurd maakt dit niet anders, evenmin als de omstandigheid dat belanghebbende bij het reserveren van de vakantiewoning voor eigen gebruik kan kiezen uit alle dagen waarop de woning nog niet is verhuurd.
4.3.
Gelet op het vorenoverwogene en gelet op de omstandigheid dat belanghebbende of zijn gezins- en familieleden de vakantiewoning in 2013 daadwerkelijk - ten hoogste - 45 dagen hebben gebruikt, acht het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de vakantiewoning in het onderhavige jaar niet meer dan 90 dagen aan belanghebbende ter beschikking stond (HR 24 juli 1995, nr. 30470, ECLI:NL:HR:1995:AA1657; HR 6 februari 2015, nr. 14/01490, ECLI:NL:HR:2015:222). In 2013 heeft zich derhalve geen belastbaar feit voor de forensenbelasting voorgedaan.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, zodat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

5.Kosten en griffierecht

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vast op 2 (hogerberoepschrift, verschijnen zitting) x € 495 x 1 (gewicht) = € 990.
Tevens zal het Hof de heffingsambtenaar gelasten aan belanghebbende het griffierecht (beroep: € 45, hoger beroep € 124, totaal: € 169) te vergoeden.

6.Beslissing

Het Hof
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag forensenbelasting;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag groot € 990;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht groot
€ 169 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 19 september 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.