ECLI:NL:GHAMS:2017:3858
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 89 Sv in verband met voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1991, heeft een schadevergoeding van € 220,00 aangevraagd, die hij stelt te hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis in een strafzaak met parketnummer 23-002865-16. Het verzoekschrift is op 30 maart 2017 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 25 april 2017 geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek. Tijdens de openbare behandeling op 1 september 2017 zijn zowel de advocaat-generaal als de advocaat van verzoeker gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat het arrest in die zaak inmiddels onherroepelijk is geworden. Verzoeker werd op 5 april 2015 in verzekering gesteld en op 7 april 2015 weer in vrijheid gesteld. Het hof heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de rol van verzoeker in de voorlopige hechtenis en de bestaande verdenkingen. Het hof heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin het billijkheidsoordeel van de rechter centraal staat.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. Het hof heeft geconcludeerd dat de schade die verzoeker heeft geleden als gevolg van zijn inverzekeringstelling voor zijn rekening en risico dient te blijven, mede omdat zijn beroep op het zwijgrecht heeft bijgedragen aan de voortduring van de verdenking. De beslissing van het hof is om het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen, en de beschikking is onverwijld betekend aan verzoeker.