Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht, en bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. In dat kader heeft Dexia in eerste aanleg naar voren gebracht dat de betalingen zijn gedaan vanaf verschillende en/of-rekeningen die op naam van [appellant] en [X] stonden, waaruit volgt dat [X] op de hoogte was van de leaseovereenkomsten met ingang van de oudste ontvangstdata van de bankafschriften waarop die betalingen staan vermeld. Daarnaast heeft [appellant] een aanzienlijk bedrag vooruit betaald terzake van de op 12 december 2000 gesloten overeenkomst (door de kantonrechter aangeduid met het cijfer III) en heeft [appellant] uit hoofde van een eerder met Dexia gesloten overeenkomst een aanzienlijk voordeel ontvangen. Aan deze feiten en omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat de betalingen aan Dexia zijn gedaan vanaf een en/of-rekening, heeft de kantonrechter, conform vaste jurisprudentie, het bewijsvermoeden ontleend dat [X] meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 13 oktober 2004 bekend was met de leaseovereenkomsten. Hiermee faalt ook grief 3.