Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[geïntimeerde A],
[geïntimeerde B] B.V.
[geïntimeerde C] B.V.,
[geïntimeerde D],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief I, die uiteenvalt in drie subgrieven, stelt [appellant] dat de rechtbank een aantal feiten, onder r.o 2.1, 2.2 en 2.3, ten onrechte als vaststaand heeft aangemerkt. Voor zover omtrent de juistheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten bezwaren zijn aangevoerd, zullen deze door het hof, voor zover van belang, in het hierna volgende worden besproken. Voor zover over de onvolledigheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten wordt geklaagd, gaat het hof aan die klachten voorbij omdat de rechter niet verplicht is alle tussen partijen vaststaande feiten vast te stellen. De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn voor het overige in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
KOOP EN VERKOOP/OVERDRACHT
3.Beoordeling
grieven II tot en met IVgezamenlijk te behandelen, nu deze alle opkomen tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden A en B] en [geïntimeerden C en D] niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellant] . Daarbij zal het hof de grieven met betrekking tot de vorderingen jegens [geïntimeerden A en B] en de vorderingen jegens [geïntimeerden C en D] separaat bespreken, nu die deels berusten op een verschillende grondslag en daartegenover ook per appellant verschillende verweren zijn gevoerd.
grieven II tot en met IVslagen.
grieven V tot en met VIIwordt door [appellant] betoogd dat hij schade heeft geleden, die in ieder geval bestaat uit de intrinsieke waarde van de aandelen, zijnde