ECLI:NL:GHAMS:2017:2342

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
23-000781-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake overtreding Natuurbeschermingswet 1998 door vissersschip in Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het opzettelijk vissen in een Natura 2000-gebied met het vissersschip UK 168 op 18 februari 2015. De tenlastelegging betrof een overtreding van de beperkingen die zijn opgelegd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de verboden gebieden en dat zijn verweer van verontschuldigbare dwaling niet opging. De advocaat-generaal had een hogere geldboete geëist dan de economische politierechter had opgelegd, en het hof heeft uiteindelijk een geldboete van €3.000,00 opgelegd, te vervangen door 40 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de verdachte veroordeeld voor de bewezenverklaring van de overtreding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vissers om zich aan de wetgeving te houden ter bescherming van de natuur.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000781-16
datum uitspraak: 9 mei 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 81-129918-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 18 februari 2015, op de Noordzee, met een (vissers)schip, de UK 168, genaamd [naam vissersboot] , al dan niet opzettelijk, zich in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 waren opgelegd, heeft bevonden in een Natura 2000-gebied en/of gedeelten daarvan, immers heeft hij, zich met genoemd schip, terwijl hij viste, in elk geval terwijl het vistuig van dat schip niet zodanig verpakt en/of in zodanige toestand was dat dadelijk gebruik ervan niet mogelijk was, bevonden in en/of nabij de positie 53*28.87' Noorderbreedte en 005*22.21' Oosterlengte, welke positie was gelegen binnen zone-1 gebied 'Terschelling zone 1 west' in de Noordzeekustzone zoals genoemd in artikel 2 en de Bijlage van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 22 april 2013, kenmerk 13058223, tot beperking in toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de economische politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op of omstreeks 18 februari 2015, op de Noordzee, met een vissersschip, de UK 168, genaamd [naam vissersboot] , opzettelijk, zich in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 waren opgelegd, heeft bevonden in een Natura 2000-gebied en/of gedeelten daarvan, immers heeft hij, zich met genoemd schip, terwijl hij viste, bevonden in de positie 53*28.87' Noorderbreedte en 005*22.21' Oosterlengte, welke positie was gelegen binnen zone-1 gebied 'Terschelling zone 1 west' in de Noordzeekustzone zoals genoemd in artikel 2 en de Bijlage van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 22 april 2013, kenmerk 13058223, tot beperking in toegankelijkheid van gebieden ex artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998, gelegen binnen de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, het onder 2 vermelde proces-verbaal van waarneming en het onder 3 vermelde proces-verbaal met nummer 84955 / opsporing nummer 111278.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 20, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de afwezigheid van alle schuld van de verdachte vast te stellen en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de geldende wet- en regelgeving dusdanig onduidelijk was dat aan alle voorwaarden is voldaan om de verontschuldigbare rechtsdwaling aan te nemen en dat de verdachte een toezegging heeft gehad dat het visverbod niet zal worden gehandhaafd. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de materiële wederrechtelijkheid zou ontbreken nu er concreet zicht op legalisatie bestaat en de gedraging van de verdachte niet strafbaar was geweest als in 2013 een beter toegangsbeperkingsbesluit was genomen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een verontschuldigbare dwaling. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat uit de verklaring van de verdachte het beeld is ontstaan dat hij op de hoogte was van het bestaan van de gebieden en het verbod om te vissen en dat de verdachte uit onvrede – en niet uit onduidelijkheid – desalniettemin heeft besloten om aldaar te gaan vissen.
Het hof verwerpt de verweren in volle omvang en overweegt hiertoe als volgt.
Afwezigheid van alle schuld
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van de bewezenverklaarde feiten, is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij beoordeling van dit verweer kunnen de volgende aspecten van belang zijn:
- de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
- de specifieke deskundigheid van de adviseur;
- de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
- de precieze inhoud van de adviezen.
Gebleken is dat de verdachte op 13 maart 2015 tegenover de bevoegde opsporingsambtenaren heeft verklaard dat hij in de week van 18 februari 2015 heeft gevist op garnalen, dat hij wist van de zonegebieden (het hof begrijpt: Terschelling Zone I West) maar dat hij nog geen waarschuwing heeft gehad. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij per ongeluk in het afgesloten gebied is gekomen. Uit deze verklaring leidt het hof af dat de verdachte wist van het bestaan van de gebieden en het verbod om daar te vissen. De verdediging voert onduidelijkheid aan als rechtvaardiging om te gaan vissen. Het hof deelt dit standpunt niet. Op de geldende kaart van de Dienst der Hydrografie staat expliciet de begrenzing van het gebied aangegeven met daarin de symbolen die aangeven dat vissen (en ankeren) is verboden en in welke periode het gebied voor de doorvaart is gesloten. Echter, in plaats van onduidelijkheid, heerst er onder de garnalenvissers onvrede over de betreffende wet- en regelgeving en de uitwerking die deze heeft gekregen in het toegangsbeperkingsbesluit. Deze onvrede heeft geleid tot een bezwaar- en beroepsschriftprocedure. Echter, het instellen van een bezwaar- en beroepsschriftprocedure geeft geen rechtvaardiging om de regels te overtreden en rechtvaardigt geen beroep op verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de (on)geoorloofdheid van de gedraging. Het verweer van de verdachte dat hij per ongeluk in het verboden gebied is gekomen gaat niet op, nu van een schipper mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van zijn exacte positie, juist daar waar het hem bekend is dat er zones liggen waar niet mag worden gevist en in een bepaalde periode niet mag worden gevaren. De stelling van de raadsman dat de verdachte was toegezegd dat de regeling niet gehandhaafd zou worden, wordt op geen enkele wijze onderbouwd en vindt geen steun in het dossier en/of de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken. Nu de verdachte willens en wetens heeft gevist in Terschelling zone 1 west, is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid en wordt een beroep op een verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – verworpen.
Ontbreken materiële wederrechtelijkheid
Voor een geslaagd beroep op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid dient aangetoond te worden dat door het overtreden van de strafrechtelijke norm, de doelstelling van die norm beter nageleefd wordt dan door het zich houden aan de strafrechtelijke norm. Het hof stelt voorop dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Het hof verwerpt het verweer in het onderhavige geval reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van €1.000,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van €3.000,00, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting verzocht om, indien het hof van mening is dat wel een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is geëist. Hiertoe wijst hij op de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de verdachte zijn positie heeft moeten verdedigen om te kunnen blijven vissen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft willens en wetens gevist in een daartoe afgesloten gebied. Hij heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin. Hij heeft niet willen accepteren dat de zone 1 gebieden niet zijn aangewezen om de (garnalen) vissers te belemmeren in hun broodwinning, maar om de natuur in die gebieden te laten herstellen om op die manier uitvoering te geven aan Europees natuurbeleid, waarmee tevens een goede visstand in de toekomst wordt gesteund.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 april 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof ziet in de ernst van het delict in beginsel reden om de strafeis van de advocaat-generaal te volgen. Gelet op de beroering zoals deze leeft binnen de visserijbranche, en om de verdachte in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten, ziet het hof evenwel aanleiding een deel van de op te leggen geldboete in voorwaardelijke vorm op te leggen. Derhalve acht het hof, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 20 van de Natuurbeschermingswet 1998 en artikel 2 van het Besluit beperking toegankelijkheid natuurgebieden.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 mei 2017.
Mr. M. Gongrijp- van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.