ECLI:NL:GHAMS:2017:2135

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
200.206.827/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het hof in herroepingsvordering en verwijzing naar rechtbank

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder arrest van de rechtbank Amsterdam, heeft de appellant een herroepingsvordering ingediend tegen een arrest van het hof van 6 mei 2014. De appellant vorderde dat het hof dit arrest zou herroepen en de in het petitum genoemde vorderingen zou toewijzen. De geïntimeerden, bestaande uit SBS Broadcasting B.V., Noordkaap TV Producties B.V. en een derde, hebben echter aangevoerd dat het hof onbevoegd is om van de herroepingsvordering kennis te nemen. Zij stelden dat de herroepingsvordering volgens artikel 384 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet worden ingediend bij de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. Aangezien het hof in het eerdere arrest van 6 mei 2014 slechts op formele gronden heeft beslist en geen inhoudelijke beoordeling heeft gegeven, is het hof van mening dat de rechtbank Amsterdam de bevoegde rechter is.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.206.827/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 juni 2017
inzake:
[appellant],
wonend te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. P.W.J.C. van Peer te Tilburg,
tegen

1.SBS BROADCASTING B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2. NOORDKAAP TV PRODUCTIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. [geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. J.A.K. van den Berg te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] - afzonderlijk: SBS, Noordkaap en [geïntimeerde] - genoemd.

1.Het verloop van het geding

Bij exploot van 30 december 2016 heeft [appellant] [geïntimeerden] gedagvaard voor dit hof en gevorderd, kort gezegd dat het hof zijn tussen partijen gewezen arrest van 6 mei 2014 (zaaknummer 200.143.644/01) op de voet van artikel 382 aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal herroepen en de in het petitum van dat exploot genoemde vorderingen – uitvoerbaar bij voorraad – zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten. Op de dienende dag heeft [appellant] dienovereenkomstig geconcludeerd en producties overgelegd.
Nadat zij het tegen hen verleende verstek hadden gezuiverd, hebben [geïntimeerden] een conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met een productie, genomen. [geïntimeerden] hebben bij die conclusie gevorderd dat het hof zich onbevoegd zal verklaren van de vordering van [appellant] tot herroeping kennis te nemen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft [appellant] verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerden] in hun incidentele vordering, dan wel afwijzing van die vordering, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het incident.
Ten slotte is arrest gevraagd in incident.

2.Beoordeling

2.1.
[geïntimeerden] hebben zich in dit incident op het standpunt gesteld dat het hof onbevoegd is van de zaak kennis te nemen. Daartoe hebben zij - kort gezegd - aangevoerd dat de herroepingsvordering volgens artikel 384 lid 1 Rv moet worden gebracht voor de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. Volgens [geïntimeerden] is er geen feitelijke beslissing gegeven in het arrest van het hof van 6 mei 2014. Door het ontslag van instantie is het hof immers niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling. [geïntimeerden] verwijzen hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3536, NJ 2015/275). Net als bij een rechtsmiddelenverbod heeft ontslag van instantie volgens [geïntimeerden] tot gevolg dat het hof is belet in feitelijke instantie over de zaak te oordelen. Het hof heeft slechts op formele gronden een beslissing genomen, welke gronden door [appellant] niet worden aangevochten.
2.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.3.
Het hof overweegt als volgt. Naar ook [geïntimeerden] kennelijk hebben begrepen, betreft de herroepingsvordering van [appellant], hoewel formeel gericht tegen het voormelde arrest van het hof van 6 mei 2014, waarbij [geïntimeerden] van instantie zijn ontslagen, inhoudelijk het (onder zaak- en rolnummer C/13/531572/HA ZA 12-1459) tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2013. Voormeld arrest van het hof is in het tegen dat vonnis door [appellant] ingestelde hoger beroep gewezen. In dit verband wordt nog opgemerkt, enerzijds, dat [appellant] tegen het arrest van 6 mei 2014 geen herroepingsgronden heeft aangevoerd, anderzijds, dat [geïntimeerden] zich hebben beroepen op onbevoegdheid van het hof, terwijl het hof (uiteraard) wel de bevoegde rechter zou zijn geweest, indien de herroepingsvordering daadwerkelijk zijn arrest van 6 mei 2014 zou betreffen. Het hof gaat er daarom van uit dat [appellant] per abuis herroeping vordert van het arrest van 6 mei 2014 en beoogt herroeping te vorderen van voormeld vonnis van 4 december 2013. Het hof zal de vordering van [appellant] in zoverre dan ook verbeterd lezen. Omdat het hof in het hoger beroep tegen voormeld vonnis niet aan enige inhoudelijke beoordeling van de zaak is toegekomen, dient niet het hof maar de rechtbank te worden beschouwd als de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld in de zin van art. 384 lid 1 Rv, zodat niet het hof maar de rechtbank bevoegd is van de onderhavige herroepingsvordering, zoals door het hof begrepen, kennis te nemen. [geïntimeerden] hebben zich dan ook terecht beroepen op de onbevoegdheid van het hof. Gelet op de artikelen 72 en 73 Rv zal het hof zich onbevoegd verklaren van de zaak kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt ter verdere berechting naar de rechtbank verwijzen. Indien en voor zover partijen de
zaak niet gezamenlijk aanbrengen bij de rechtbank Amsterdam, is het aan een der partijen om, overeenkomstig artikel 74 lid 1 Rv, de andere partij(en) op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak aldaar op de rol wil aanbrengen. Niets van wat [appellant] in het incident heeft aangevoerd leidt tot een ander oordeel. Overigens wordt [appellant] door deze beslissing niet in enig belang geschaad, omdat het alternatief zou zijn geweest dat het hof weliswaar had geoordeeld dat het ten aanzien van de vordering tot herroeping tegen het arrest van 6 mei 2014 bevoegd was, maar vervolgens de vordering had afgewezen omdat [appellant] tegen dat arrest geen herroepingsgrond heeft aangevoerd.
2.4.
[appellant] zal, als de in zoverre in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het incident.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt ter verdere berechting naar de rechtbank Amsterdam;
verwijst [appellant] in de kosten van dit incident, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en begroot op € 894,= wegens kosten van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, R.J.F. Thiessen en J.W. Hoekzema en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 6 juni 2017.