Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Tiel,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.De prejudiciële procedure
3.Beantwoording van de prejudiciële vraag
4.Beslissing
5 december 2014.
Hoge Raad
In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 5 december 2014, wordt een belangrijke vraag behandeld over de rechtsgang in het civiele recht. De zaak betreft een verzoeker die in hoger beroep ging tegen een beschikking van de kantonrechter te Tiel, waarin zijn arbeidsovereenkomst met Tiels Schoonmaakbedrijf B.V. (TSB) werd ontbonden zonder toekenning van een ontslagvergoeding. De verzoeker stelde dat de beschikking berustte op bedrog door TSB en vroeg om herroeping van de beschikking. De Hoge Raad werd gevraagd om te verduidelijken wie wordt beschouwd als de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld, in het geval van een appelverbod en een hoger beroep dat is ingesteld met een beroep op een doorbrekingsgrond.
De Hoge Raad concludeert dat, indien ondanks een appelverbod hoger beroep is ingesteld en het beroep op de doorbrekingsgrond is verworpen, de rechter in eerste aanleg moet worden beschouwd als de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. Dit betekent dat de appelrechter in dit geval niet als laatste rechter wordt aangemerkt. De Hoge Raad baseert deze beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en verwijst naar eerdere rechtspraak die de mogelijkheid van doorbreking van een rechtsmiddelenverbod behandelt.
De beslissing heeft ook financiële implicaties, waarbij de kosten van de procedure op nihil worden begroot aan de zijde van de verzoeker en op € 1.800,-- aan de zijde van TSB. Deze uitspraak biedt belangrijke duidelijkheid over de rol van de rechter in situaties waarin een appelverbod van toepassing is, en onderstreept de noodzaak voor een eerlijke en onpartijdige behandeling van rechtszaken.