Uitspraak
mr. T.M. Stevensen
mr. R.G.J. de Haan, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
voorheen genaamd Vereniging VEB NCVB),
[A],
[B],
mr. J.H. Lemstraen
mr. P.J. van der Korst, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. I. Spinathen
prof. mr. S. Perrick, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. C.W.M. Lieverseen
mr. T.G. Schoonewille, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
[C],
[D],
[E],
[F],
[G],
[H],
[I],
[J],
[K],
[L],
mr. J. Wendelgelst, kantoorhoudende te Amstelveen,
mr. G.A. Smiten
mr. E.M. Soerjatin, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. W.M. Schonewille, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
mr. M.H.J. van Maanenen
mr. I.N. Tzankova, beiden kantoorhoudende te ’s‑Gravenhage, thans
mr. G. te Winkelen
mr. N.A. [FF], beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
DE 286 NATUURLIJKE PERSONEN EN 7 RECHTSPERSONEN GENOEMD IN PRODUCTIE 1 BIJ DE ANTWOORDAKTE NA CASSATIE EN VERWIJZING VAN BELANGHEBBENDE 8.1,
[M],
[N],
[O],
mr. M.W.E. Eversen
mr. D.J.M. Lange, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. M. Ziekmanen
mr. B.T.A. Baldwin, beiden kantoorhoudende te Amsterdam, thans zonder advocaat,
mr. W.J. Bosmaen
mr. J.A.M.A. Sluysmans, beiden kantoorhoudende te ’s‑Gravenhage,
DE 44 (RECHTS)PERSONEN GENOEMD IN BIJLAGE 1 BIJ HET VERWEERSCHRIFT VAN BELANGHEBBENDEN 11.1 en 11.2,
mr. J.M. van den Bergen
mr. M. Wolters, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. C. Zijderveld,
mr. R. Schellaarsen
mr. S.M. Prevoo, allen kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. S.A.J. van Rossumen
mr. J.A. Voerman, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
[P],
mr. R. Slotboom, kantoorhoudende te Rotterdam,
mr. N.G. Wijnstekers, kantoorhoudende te Amsterdam, thans geen,
mr. C.C.A. van Resten
mr. M.H.R.N.Y. Cordewener, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
[Q],
[S],
[T],
[U],
[V],
[W],
[X],
[Y],
mr A.P. Kranenburg, kantoorhoudende te Amsterdam,
18 [Z] ,wonende te [....] ,
mr. R.J. Borghans, kantoorhoudende te Arnhem,
19 [AA] ,
mr. R.G.P. Voragen, kantoorhoudende te Heerlen,
20 [BB] ,
mr. J.W.L. Vader, kantoorhoudende te Alkmaar,
mr. M. Raaijmakers,kantoorhoudende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
22 [CC] ,
mr. J. Meyer, kantoorhoudende te Zwolle, thans geen,
mr. R.J. Borghans, kantoorhoudende te Arnhem,
24 [FF] ,
advocaat:
mr. R.J. Borghans, kantoorhoudende te Arnhem,
25 [GG] ,
mr. J. Hagers, kantoorhoudende te Amsterdam,
27 [KK] ,
28 [LL] ,
29 [MM] ,
30 [NN] ,
31 [OO] ,
32 [PP] ,
33 [QQ] ,
34 [RR] ,
35 [SS] ,
mr. J.H. van Gelderen, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
36 [TT] ,
mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, kantoorhoudende te Wassenaar.
1.Het verloop van het geding
- verzoeker als de Minister;
- belanghebbenden sub 1 als VEB c.s.,
- belanghebbende sub 2 als Stichting Beheer;
- belanghebbenden sub 3 als BNP c.s.;
- belanghebbenden sub 4 als Maatschap Convertentie c.s.;
- belanghebbende sub 5 als FNV;
- belanghebbenden sub 6 als Aviva c.s.;
- belanghebbenden sub 7 als Brigade Fund c.s.;
- belanghebbenden sub 8 als Alpha Value c.s.;
- belanghebbende sub 9 als Unipol c.s.;
- belanghebbende sub 10 als Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas;
- belanghebbenden sub 11 als Turfmij c.s.;
- belanghebbende sub 12 als Andalusian Global;
- belanghebbenden sub 13 als CCP c.s.;
- belanghebbenden sub 14 als ‘t Stockpaert c.s.;
- belanghebbende sub 15 als Hof Hoorneman Bankiers;
- belanghebbenden sub 16 als UBI Pramerica c.s.;
- belanghebbenden sub 17 als Stichting Compensatie c.s.;
- belanghebbende sub 18 als [Z]
- belanghebbende sub 19 als [AA] ;
- belanghebbende sub 20 als [BB] ;
- belanghebbenden sub 21 als Stichting Meldpunt c.s.
- belanghebbende sub 22 als [CC] ;
- belanghebbenden sub 23 als [DD ] c.s.;
- belanghebbende sub 24 als [FF] ;
- belanghebbende sub 25 als [GG] .
- belanghebbenden sub 26 als [HH] c.s.;
- belanghebbende sub 27 als [KK] ;
- belanghebbende sub 28 als [LL] ;
- belanghebbende sub 29 als [MM] ;
- belanghebbende sub 30 als [NN] ;
- belanghebbende sub 31 als [OO] ;
- belanghebbende sub 32 als [PP] ;
- belanghebbende sub 33 als [QQ] ;
- belanghebbende sub 34 als [RR] ;
- belanghebbende sub 35 als [SS] ; en
- belanghebbende sub 36 als [TT] .
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met productie van Stichting Beheer;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met productie van BNP c.s.;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met productie van FNV;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met productie van Aviva c.s.;
- een akte na cassatie en verwijzing van Brigade Fund c.s.;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met producties van Alpha Value c.s.;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met productie van Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met productie van Turfmij c.s.;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met productie van Andalusian Global;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met producties van CCP c.s.;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing met productie van UBI Pramerica c.s.;
- een akte na cassatie van Stichting Compensatie c.s.;
- een akte na cassatie van [Z]
- een antwoordakte na cassatie van [AA] ;
- een antwoordakte na cassatie en verwijzing van [BB] ;
- een akte na cassatie van [DD ] c.s.; en
- een akte na cassatie van [FF] ;
- mr. De Haan en mr. C.G.E. Prenger namens de Minister;
- mr. Van der Korst namens VEB c.s.;
- mr. Te Winkel namens Brigade Fund c.s.;
- mr. Wendelgelst namens Maatschap Convertentie c.s.;
- mr. Spinath namens Stichting Beheer;
- mr. Schonewille namens Aviva c.s.;
- mr. Soerjatin namens FNV;
- mr. Bosma namens Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas;
- mr. Voerman namens CCP c.s.;
2.De feiten
C&W (…) used a discount rate which is derived from several components to reflect the specific risk which is attributable to individual loans (examples of such specific risk components are the riskfree rate and the location of the real estate collateral) (…) The different risk profiles of the loans result in an appropriate average discount of (6.96%).”
Op 15 januari 2013 was er een beraad tussen de minister van Financiën, de minister-president en de minister van Economische Zaken. Tijdens dat beraad kreeg de minister van Financiën zonder noemenswaardige problemen het groene licht om de nationalisatie voor te bereiden. (…) Op 25 januari 2013 zou de minister in de ministerraad de voorgenomen onteigening aankondigen, en op 30 januari 2013 zou hij de vaste Kamercommissie vertrouwelijk informeren. Dit hoge tempo was geboden omdat de kans op lekken toenam. Bovendien raakte SNS Reaal steeds dieper in de problemen. Er vloeide steeds meer spaargeld uit de bank. (…)
Er blijken twee elementen te zijn die het kenmerkende onderscheid vormen tussen de analyses van Cushman & Wakefield en Ernst & Young: de aard van het onderzoek en de gehanteerde discontovoet.
gehanteerde discontovoet hoger dan de discontovoet die andere Nederlandse banken hanteren en is een risico-opslag op de discontovoet gehanteerd. (…) Het ministerie van Financiën reageerde op 28 januari[2013]
op het commentaar van SNS Reaal (…):[volgt een citaat uit de hierboven in 2.2 geciteerde bijlage, toev. Ondernemingskamer]”.
De Evaluatiecommissie stelt vast dat al vóór 1 februari 2013 duidelijk werd dat zich nationaliseren als enig bruikbare uitkomst aftekende. De uitkomsten van Cushman & Wakefield en de opstelling van de Europese Commissie vormden een belemmering voor de geprefereerde oplossing met de grootbanken. Dat was medio december 2012 al duidelijk. Het voorstel van CVC Capital voldeed niet aan de door de Staat gestelde voorwaarde en was voor de Staat niet aanvaardbaar. Dat stond op 11 januari 2013 vast. Bij gebrek aan een andere haalbare oplossing liet De Nederlandsche Bank haar bezwaren tegen nationalisatie varen.”
(…) in het vierde kwartaal van 2013[kwam]
een verwevenheid in de rekening-courantstructuur binnen het concern aan het licht, die reeds sinds eind jaren ’90 bestond. REAAL N.V. had een schuld van circa EUR 700 miljoen bij SNS Bank. Dochter van REAAL N.V., SRLEV N.V., had daarentegen een positief rekening-courantbanksaldo bij SNS Bank van EUR 800 miljoen (stand vierde kwartaal). In de saldering resulteerde dit in een netto positief saldo van REAAL bij SNS Bank. Echter, het positieve rekening-courant saldo van SRLEV N.V. was verpand aan SNS Bank als zekerheid tegenover de vordering van SNS Bank op REAAL N.V.
In de ex-ante benadering wordt de waarde bepaald en gemeten naar de peildatum (de datum van de onteigening). Hierbij dient uitgegaan te worden van de informatie alsmede verwachtingen per deze peildatum. Informatie alsmede (gewijzigde) verwachtingen na peildatum worden buiten beschouwing gelaten. (…) Naar onze verwachting zal voldoende informatie zijn gedocumenteerd dat als basis kan dienen voor reconstructie van de geldende feiten en verwachtingen op peildatum. In de casus SNS REAAL dient daarom de ex-ante benadering te worden toegepast. Dit impliceert dat slechts uitgegaan dient te worden van beschikbare informatie en verwachtingen op peildatum. (…) De beschikbare informatie over marktomstandigheden en de onderneming was deels openbaar, maar behelsde deels vertrouwelijke informatie die alleen bekend was bij insiders (zoals betrokkenen bij SNS REAAL, de Staat, toezichthouder, accountant, adviseurs). Hierdoor is het niet op voorhand inzichtelijk welke informatie bekend mag worden verondersteld op peildatum. Voor een gestructureerde ex-ante benadering dient daarom geïnventariseerd te worden welke informatie er op peildatum bij welke insiders bekend was en betrokken dient te worden in de waardering. (…) Indien uit nader onderzoek zou blijken dat op peildatum al sprake was van beklemming van een vordering van SRLEV op SNS Bank dan is dit een onbekend feit dat na peildatum is gebleken. Dit was immers op de peildatum niet bekend bij het Bestuur van SNS REAAL of de accountant en staat daarnaast ook los van de onteigening. (…). Voor een gestructureerde ex-ante benadering dient geïnventariseerd te worden welke informatie er op 1 februari 2013 bij welke insiders bekend was en betrokken dient te worden in de waardering. Onbekende feiten en omstandigheden, die pas na 1 februari 2013 zijn gebleken, dienen buiten beschouwing te worden gelaten.”
3.De gronden van de beslissing
2°. 8.45% achtergestelde obligaties SNS Reaal;
2°. 5.75% achtergestelde obligaties SNS Bank;
4°. 6.625% achtergestelde obligaties SNS Bank;
3°. De Stichting lening 1997-2014;
5°. De Ohra Stichting lening 1999-2024.
4.8.1 Art. 6:10 Wft bepaalt dat de schadeloosstelling wordt vastgesteld door de ondernemingskamer (lid 1) en dat de Minister zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zeven dagen nadat het besluit tot onteigening onherroepelijk is geworden, een aanbod tot schadeloosstelling doet en de ondernemingskamer verzoekt de schadeloosstelling overeenkomstig dat aanbod vast te stellen (lid 2). (…) Indien het aanbod geen volledige vergoeding vormt van de door betrokkene geleden schade, stelt de ondernemingskamer met inachtneming van de art. 6:8 en 6:9 Wft – weergegeven hiervoor in 4.2.3 – voor betrokkene een hogere schadeloosstelling vast (lid 3).
Bij dit toekomstperspectief gaat het om de werkelijke financiële positie van de onderneming, waartoe alle relevante feiten en omstandigheden op het peiltijdstip in aanmerking dienen te worden genomen, ook die welke niet algemeen bekend waren. In de door de wetgever gekozen opzet is de waarde van de onteigende effecten en vermogensbestanddelen in belangrijke mate afhankelijk van die werkelijke financiële positie van de onderneming op het peiltijdstip.”
insiders) niet bekend waren (zoals zij stellen ten aanzien van het mogelijk beklemd zijn van de vordering van SRLEV op SNS Bank) buiten beschouwing moeten blijven, is dat standpunt onjuist. Van belang is slechts of de op het peilmoment bestaande feiten en omstandigheden relevant zijn voor de vaststelling van de werkelijke financiële positie van de onderneming.
In de inleiding van deze brief is gewezen op het risico van vertrouwensverlies door uitstel van de publicatie van de jaarcijfers zonder aankondiging van een totaaloplossing voor SNS REAAL. Er is reeds sprake van vertrouwensverlies, hetgeen zich heeft geuit in een uitstroom van gelden van circa 1,4 miljard euro sinds de berichten van 16 januari 2013 over de opstelling van de EC in dit dossier; zonder vertrouwen van het publiek in het vangnet van de Staat zou deze uitstroom overigens waarschijnlijk aanmerkelijk hoger zijn geweest.
Memorandum of Understandingafwijst en dat SNS Bank niet aan de maatregel vervat in het SREP-besluit heeft voldaan, dat daarom het toetsingsvermogen van SNS Bank niet een beheerste en duurzame dekking van risico’s waarborgt en dat zij het daarom niet langer verantwoord acht dat SNS Bank het bankbedrijf uitoefent (zie r.o. 2.40 van de eerste beschikking). Bij brief van 1 februari 2013 aan de Minister heeft DNB geschreven dat de onrust rondom SNS Bank en SNS Reaal in snel tempo toeneemt, dat sprake is van ernstige vertrouwensverlies en een omvangrijke netto uitstroom van gelden en dat een en ander tot een uiterst riskante situatie leidt, ook vanwege mogelijke besmettingseffecten op andere Nederlandse financiële instellingen. In de brief raadt DNB de Minister aan zo snel mogelijk gebruik te maken van de Interventiewet en stelt DNB dat zij, indien de Minister niet zou besluiten tot onteigening, zich genoodzaakt ziet over te gaan tot het aanvragen van de noodregeling (zie r.o. 2.41 van de eerste beschikking).
acquisition banswaaraan de Europese Commissie twee van de drie banken in verband met de eerder aan die banken verstrekte staatssteun had onderworpen (zie r.o. 2.28 en 2.30 van de eerste beschikking).
De onderdelen eigen vermogen, technische voorzieningen, solvabiliteit en liquiditeit gelden alternatief; anders gezegd: het is voldoende dat er tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling zijn met betrekking tot slechts een van deze onderdelen.” (p. 22)
De mate waarin die solvabiliteit of liquiditeit onder druk moet staan, is niet bepaald. Er zijn geen ratio’s opgenomen, maar slechts dat er tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling moet[en, toev. Ondernemingskamer]
zijn. Dat betekent dat de noodregeling ook dan kan worden toegepast wanneer niet onomstotelijk vaststaat dat niet is voldaan aan het solvabiliteitsvereiste of liquiditeitsvereiste. De noodregeling kan nu nog en de overdrachtsregeling, de noodregeling en het faillissement kunnen in de toekomst ook worden uitgesproken wanneer er slechts gevaar dreigt. Het woord «gevaarlijk» laat ruimte voor appreciatie door DNB en de rechtbank. Met de combinatie van deze appreciatie met de invoering van de hierna toe te lichten summierlijke toets wordt beoogd dat de noodregeling gemakkelijker kan worden uitgesproken dan thans. De noodregeling zal immers alleen dan niet worden uitgesproken indien niet summierlijk blijkt dat er tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling waren met betrekking tot de solvabiliteit, de liquiditeit, het eigen vermogen of de technische voorzieningen.” (p. 24)
De bewijspositie van DNB is versoepeld, doordat is bepaald dat summierlijk moet blijken dat aan het criterium is voldaan.” (p. 25)
DNB stelt vast dat SNS Bank blijkens de door haar gegeven zienswijze onderkent dat – daargelaten de exacte omvang daarvan – sprake is van dusdanige te verwachten verliezen op de vastgoedportefeuille van[SNS Property Finance]
dat daarvoor op de kortst mogelijke termijn een oplossing dient te worden gevonden. SNS Bank heeft op de zienswijzezitting aangegeven dat (…) (i) er momenteel geen andere potentiële private oplossingen voor de ernstig tekortschietende kapitaalpositie van SNS Bank voorhanden zijn dan, kortweg, de CVC-optie; en (ii) bij een private oplossing elke partij[SNS Property Finance]
op afstand zal zetten van de overige bedrijfsonderdelen van de SNS REAAL groep en dat een oplossing waarbij dat niet gebeurt, niet reëel is. (…)
een vereiste is gebleken. De[Europese Commissie]
heeft aangegeven dat overdracht van de portefeuille alleen tegen maximaal de Base Case[Real Economic Value]
kan plaatsvinden, ongeacht de kopende partij. De[Europese Commissie]
heeft weliswaar niet aangegeven dat een overdracht van de portefeuille noodzakelijk zou moeten worden gebaseerd op het door Cushman geschatte bedrag, maar DNB stelt vast dat momenteel alleen Cushman een waardering op basis van REV heeft gedaan en dat er dus geen alternatieve waarderingen voorhanden zijn die aan de eisen van de[Europese Commissie]
voldoen.”
de hoedanigheid van systeem relevante instelling van SNS Bank als zodanig een objectief, feitelijk gegeven vormt dat in het kader van de waardebepaling van het onteigende mede in aanmerking kan worden genomen” omdat “
deze omstandigheid een rol kan spelen bij een prijsbepaling tussen redelijk handelende partijen, voor zover de financiële instelling – de onteigening weggedacht – nog levensvatbaar is.” (zie r.o. 4.15.2 van de beschikking van de Hoge Raad). Daarbij kan gedacht worden aan de omstandigheid dat de systeemrelevantie medebepalend is voor het toepasselijke nationale en Europeesrechtelijke (toezicht)regime.
Met deze geobjectiveerde waardebepaling[zie daarover de hierboven sub 3.12 geciteerde overwegingen, toev. Ondernemingskamer]
, is niet verenigbaar dat bij de waardebepaling van de beursgenoteerde effecten de beurskoers tot uitgangspunt wordt genomen of dat daarop in het bijzonder acht wordt geslagen. Zoals tot uitdrukking is gebracht in (…) de wetsgeschiedenis, behoeven niet alle relevante feiten en omstandigheden op het peiltijdstip bekend te zijn geweest bij beleggers en kan de beurskoers mede zijn beïnvloed door speculatieve elementen. De strekking van de art. 6:8 en 6:9 Wft is om op objectieve en transparante wijze de werkelijke waarde van het onteigende te bepalen. De wettekst noch de wetsgeschiedenis verzet zich ertegen dat de beurskoers mede in aanmerking wordt genomen, maar daarbij dient om genoemde redenen de nodige terughoudendheid te worden betracht.”
securitiesniet zijn achtergesteld. In het licht van hetgeen de Ondernemingskamer in r.o. 6.47 van de eerste beschikking heeft overwogen, ziet zij geen aanleiding de deskundigen te vragen de bedoelde
securitiesmede te waarderen alsof zij niet achtergesteld zijn.
De ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de achtergestelde crediteuren een achterstelling tegenover SNS Bank hebben aanvaard, maar dat de overeenkomsten niets zeggen over de vraag of de achterstelling ook geldt ten opzichte van vorderingen op een mogelijke andere debiteur zoals SNS Reaal. (…) De omstandigheid dat de betrokken crediteuren met SNS Bank een achterstelling zijn overeengekomen, zegt (…) alleen iets over hun positie bij verhaal op het vermogen van SNS Bank. Indien de overeenkomsten ‘niets zeggen’ over de verhaalspositie van de betrokken crediteuren ten opzichte van een derde, zoals de ondernemingskamer heeft vastgesteld, valt niet in te zien waarom – (ook) in de objectieve uitleg waarvan de ondernemingskamer is uitgegaan – het risico dat de crediteuren in hun verhouding tot SNS Bank hebben aanvaard ook zou gelden ten opzichte van een zodanige derde. De aard van een achterstellingsbeding als bedoeld in art. 3:277 lid 2 BW brengt mee dat het alleen betrekking heeft op de rangorde bij verhaal op het vermogen van de desbetreffende schuldenaar.
- de in cassatie niet of tevergeefs bestreden oordelen van de Ondernemingskamer (zie r.o. 6.64-69) (a) dat de onderhavige achterstellingen berusten op overeenkomsten als bedoeld in artikel 3:277 lid 2 BW, (b) dat die bedingen er steeds op neerkomen dat de vorderingen zijn achtergesteld bij de vorderingen van concurrente schuldeisers van de “
- de oordelen van de Hoge Raad (r.o. 4.34.4) (a) dat de Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de achtergestelde crediteuren een achterstelling tegenover SNS Bank hebben aanvaard, maar dat de overeenkomsten niets zeggen over de vraag of de achterstelling ook geldt ten opzichte van vorderingen op een mogelijke andere debiteur zoals SNS Reaal en (b) dat een door een schuldeiser met SNS Bank overeengekomen achterstellingsbeding geen invloed heeft op het verhaal van die schuldeiser op het vermogen van een derde, zoals SNS Reaal, die uit hoofde van 403-verklaring hoofdelijk aansprakelijk is voor de desbetreffende verbintenis en die geen partij was bij het achterstellingsbeding.
De aard van de onderhavige procedure brengt met zich dat de ondernemingskamer zich een zelfstandig oordeel dient te vormen over de feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de waardering van het onteigende. De ondernemingskamer heeft in dat verband terecht rekening gehouden met de belangen van de niet verschenen belanghebbenden en in aanmerking genomen dat afhankelijk van de van belang zijnde uitgangspunten, de vaststelling van een hogere schadeloosstelling voor de één, een lagere schadeloosstelling voor de ander kan meebrengen.”
agenoemde obligaties bevatten het volgende achterstellingsbeding (productie 23 van de Minister pagina 11 en 12):
b, c, d en hgenoemde obligaties bevatten onderling vrijwel gelijkluidende bepalingen die, voor zover hier van belang, luiden:
The claims of the holders of the Subordinated Notes of this Series and the relative Receipts and Coupons (the “Subordinated Holders”) against the Issuer are (i) in the event of the liquidation or bankruptcy of the Issuer or (ii) in the event that a competent court has declared that the Issuer is in a situation which requires emergency measures (noodregeling) in the interests of all creditors, as referred to in Part 3.5.5 of the Wft and for so long as such situation is in force (such situation being hereinafter referred to as a Moratorium), subordinated to (a) the claims of depositors, (b) unsubordinated claims with respect to the repayment of borrowed money and (c) other unsubordinated claims. By virtue of such subordination, payments to a Subordinated Holder will, in the event of the liquidation or bankruptcy of the Issuer or in the event of a Moratorium with respect of the Issuer, only be made after, and any set-off by a Subordinated Holder shall be excluded until, all obligations of the Issuer resulting from deposits, unsubordinated claims with respect to the repayment of borrowed money and other unsubordinated claims have been satisfied.”
sub egenoemde Participatie Certificaten bevatten geen toereikend aanknopingspunt voor de stelling dat daarmee niet slechts een verlaging van de rang is overeengekomen, maar tevens een beperking van de opeisbaarheid in de door de Minister en Brigade Fund c.s. bedoelde zin.
sub fbedoelde overeenkomst van geldlening bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 4
uit hoofde van deze overeenkomst, voor zover het de terugbetaling van de hoofdsom betreft, zijn achtergesteld op alle overige vorderingen ten laste van de geldneemster en wel zodanig dat bij faillissement, toepassing van de noodregeling (…) of ontbinding van de geldneemster de vorderingen van de geldgeefster uit hoofde van deze overeenkomst, voor zover het de terugbetaling van de hoofdsom betreft, niet voor compensatie vatbaar zijn en slechts betaalbaar en verrekenbaar zijn nadat de alsdan bestaande preferente en concurrente crediteuren van de geldneemster volledig zijn betaald, dan wel met bedoelde crediteuren een regeling of akkoord is getroffen, waarbij zij volledige kwijting hebben verleend tegen ontvangst van een vordering of een gedeelte daarvan. (…)
bij niet-nakoming door geldneemster van een of meer van de in deze akte omschreven verbintenissen
bij door haar gedaan verzoek tot verkrijging van surseance van betaling;
bij faillissement van geldneemster;
sub gbedoelde overeenkomst van geldlening bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 6
, achter aan alle andere tegenwoordige en toekomstige vorderingen op de Geldneemster, met dien verstande dat de vorderingen van de Geldgeefster, niet voor verrekening vatbaar zijn en dat deze slechts betaalbaar en verrekenbaar zijn nadat de alsdan bestaande preferente en concurrente crediteuren van de Geldneemster volledig zijn betaald, dan wel met hen een regeling of akkoord is getroffen, waarbij zij volledige kwijting hebben verleend tegen ontvangst van een gedeelte van hun vordering.
Art. 6:11 lid 1 BW ziet op de onderlinge verhouding tussen de hoofdelijke medeschuldenaren en niet op de verhouding tussen de schuldeiser en een hoofdelijke medeschuldenaar. Daar komt bij dat de aard van een 403-verklaring (die immers extra zekerheid aan de schuldeiser verschaft voor het geval zijn vordering op de dochtermaatschappij niet voldaan kan worden) zich ertegen verzet dat de moedermaatschappij (SNS Reaal) zich tegen een op de 403-verklaring gebaseerde vordering zou kunnen verweren met een beroep op uit voldoening van andere 403-vorderingen voortvloeiende regresvorderingen op de dochtermaatschappij (SNS Bank).”
investment bankingen jaarrekeningen van financiële instellingen.
gewone aandelen SNS Reaal;
aandelen B SNS Reaal;
Stichting Beheer SNS Reaal Core Tier 1 securities;
1°. 6.258% achtergestelde obligaties SNS Reaal;2°. 8.45% achtergestelde obligaties SNS Reaal;
1°. 11.25% achtergestelde obligaties SNS Bank;2°. 5.75% achtergestelde obligaties SNS Bank;
SNS Participatie Certificaten 3;
€ 5 million 4% Floating Rate achtergestelde obligaties SNS Bank.
van het te verwachten toekomstperspectief van SNS Reaal respectievelijk SNS Bank op 1 februari 2013, onmiddellijk voorafgaande aan de onteigening, in de situatie dat geen onteigening zou hebben plaatsgevonden, in welk perspectief verdisconteerd zijn de ernst van de problemen waarin SNS Reaal en SNS Bank op het peilmoment verkeerden en voorts alle verdere feiten en omstandigheden die zich op dat tijdstip voordeden en die voor de veronderstelde koop van belang waren of konden zijn,
en van de prijs die, gegeven dat toekomstperspectief, tussen redelijk handelende personen op het tijdstip van onteigening tot stand zou zijn gekomen bij een veronderstelde vrije verkoop van de onderscheiden effecten respectievelijk vermogensbestanddelen in het economische verkeer tussen redelijk handelende partijen.
de waarde van activa en passiva per dat tijdstip, zoals deze indien nodig door deskundigen nader wordt vastgesteld, alsmede
het optreden van DNB in het kader van haar toezichthoudende taak, zoals zich dat heeft voorgedaan tot aan het peilmoment,
maar niet gebeurtenissen en ontwikkelingen die zich nadien hebben voorgedaan.
data room, waartoe de in de procedure verschenen partijen toegang hebben, zo nodig op een wijze waardoor verdere verspreiding van bepaalde stukken wordt bemoeilijkt.
Kosten van deskundigen als de onderhavige kunnen (…) niet worden aangemerkt als schade in de zin van art. 6:8 Wft. Wel kunnen zij op de voet van art. 6:11 lid 4 Wft voor vergoeding in aanmerking komen als kosten van het geding. Daarbij verdient opmerking dat de ondernemingskamer bij de vaststelling van een proceskostenveroordeling in zaken als de onderhavige een grote mate van vrijheid heeft, zoals ook volgt uit de bewoordingen van art. 6:11 lid 4 Wft. Uit die bewoordingen vloeit ook voort dat zij in belangrijke mate is ontheven van haar motiveringsplicht. Wat betreft de kosten van door partijen ingeschakelde deskundigen dient wel de eis te worden gesteld dat een redelijkheidstoets plaatsvindt. Het ligt in de rede om in dit verband aan te sluiten bij de rechtspraak over de maatstaf van art. 50 lid 4 Onteigeningswet, hetgeen betekent dat de ondernemingskamer onderzoekt of de kosten waarvan vergoeding wordt verlangd, in redelijkheid zijn gemaakt en binnen een redelijke omvang zijn gebleven.”