ECLI:NL:GHAMS:2016:4958

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
R 001541-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis en verzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten, verzocht om schadevergoeding van de Staat ter hoogte van € 70.805,00, als compensatie voor de schade die hij stelt te hebben geleden door zijn voorlopige hechtenis en verzekering. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante strafzaken en de omstandigheden waaronder verzoeker in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat van verzoeker betoogd dat de verzochte vergoeding moet worden toegewezen, aangezien verzoeker niet zelf de verdenking op zich heeft geladen en zijn zwijgrecht niet heeft bijgedragen aan het voortduren van de hechtenis. De advocaat-generaal heeft echter geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in totaal 421 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan hij voor een deel is vrijgesproken. Het hof heeft de vraag beantwoord of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis niet voor rekening van verzoeker komen, maar door de Staat worden gedragen. Het hof oordeelde dat verzoeker zich grotendeels op zijn zwijgrecht heeft beroepen, wat heeft bijgedragen aan het voortduren van de hechtenis. Desondanks heeft het hof besloten dat de vrijspraken van de rechtbank en de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep aanleiding geven om een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen die verzoeker in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht na zijn vrijspraak op 23 december 2009. Uiteindelijk heeft het hof een schadevergoeding van € 33.680,00 toegekend aan verzoeker, terwijl het overige verzoek is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001541-15 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-001312-13
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988
in deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. M.L. van Gaalen,
Pieter Braaijweg 85, 1114 AJ Amsterdam-Duivendrecht.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, ten bedrage van in totaal € 70.805,00, welke schade als volgt is gespecificeerd:
In de strafzaak met parketnummer 13-524554-08:
-46 dagen verblijf op politiebureau (ad € 105,00 per dag)
-759 dagen verblijf in huis van bewaring (ad € 80,00 per dag)
In de strafzaak met parketnummer 13-447155-08:
-10 dagen verblijf op politiebureau (ad € 105,00 per dag)
-46 dagen verblijf in huis van bewaring (ad € 80,00 per dag)
In de strafzaak met parketnummer 13-421424-08;
-5 dagen verblijf op politiebureau (ad € 105,00 per dag)

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op
2 maart 2016 de advocaat-generaal, verzoeker en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat heeft bij de behandeling in raadkamer het verzoekschrift aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitnotities toegelicht. De advocaat heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding dient te worden toegewezen. Uit het dossier blijkt niet dat verzoeker zelf de verdenking op zich heeft geladen. Evenmin kan worden gesteld dat verzoeker, door zich op zijn zwijgrecht te beroepen, heeft bijgedragen aan het voortduren van zijn voorlopige hechtenis. Subsidiair heeft de advocaat verzocht de vergoeding toe te wijzen vanaf de datum van het vonnis van de rechtbank van 23 december 2009. Verzoeker is immers bij dat vonnis in de strafzaken met parketnummers 13/447155-08 en 13/421424-08 vrijgesproken en is - na terugwijzing door de Hoge Raad - eveneens bij arrest van 1 september 2015 vrijgesproken in de strafzaak met parketnummer 13/524554-08.
De advocaat-generaal heeft, onder verwijzing naar het schriftelijk advies van 29 oktober 2015 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Het hof constateert dat er in deze zaak sprake is geweest van voorlopige hechtenis en dat vergoeding wordt verzocht ter zake van 3 parketnummers, die als volgt corresponderen met de in eerste aanleg aan verzoeker ten laste gelegde feiten:
13/447155-08 medeplegen van (schuld)heling van een kluis van [bedrijf 1] op of omstreeks 27 januari 2008 te Amsterdam
13/524554-08 medeplegen van een overval op winkelbedrijf [bedrijf 2] op 26 september 2008 te Badhoevedorp
13/421424-08 medeplegen van beroving van [slachtoffer] op 15 oktober 2008 te Amsterdam, subsidiair medeplichtigheid daarbij.
Laatstgenoemde zaak is als feit 2 op de dagvaarding in de zaak met parketnummer 13/524554-08 geplaatst en onder dat parketnummer verder gegaan.
In de zaak met parketnummer 13/421424-08 heeft verzoeker blijkens opgave van zijn advocaat alleen gedurende de inverzekeringstelling – van 15 oktober 2008 tot 20 oktober 2008 – vastgezeten. Bij het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2009 is verzoeker van het gehele feit, primair zowel als subsidiair, vrijgesproken.
In de zaak met parketnummer 13/447155-08 heeft verzoeker blijkens opgave van zijn advocaat van
19 februari 2008 tot 15 april 2008 vastgezeten.
In de zaak met parketnummer 13/524554-08 heeft verzoeker blijkens opgave van zijn advocaat en van het openbaar ministerie van 4 december 2008 tot 17 februari 2011 vastgezeten.
Ook van het hem in de zaak met parketnummer 13/447155-08 tenlastegelegde is verzoeker door de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 23 december 2009 vrijgesproken. Tegen deze vrijspraak is de officier van justitie in beroep gegaan.
Verzoeker is bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het feit met parketnummer 13/524554-08. Tegen die veroordeling is verzoeker in beroep gegaan.
Verzoeker is voor beide feiten bij arrest van dit hof van 17 februari 2011 (parketnummer 23/000523-10) veroordeeld.
Na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden is het openbaar ministerie bij arrest van dit hof van
1 september 2015 (parketnummer 23-001312-13) op eigen vordering niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang ten aanzien van het beroep tegen de vrijspraak in de zaak met parketnummer 13/447155-08, en is verzoeker vrijgesproken van het hem in de zaak met parketnummer 13/524554-08 ten laste gelegde. De strafzaak tegen verzoeker is aldus geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest met parketnummer 23-001312-13 is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de beoordeling van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker schadevergoeding toe te kennen, houdt het hof rekening met de destijds bestaande verdenkingen.
In zijn beschikking van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566, heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts zijn in deze beschikking van de Hoge Raad onder meer de volgende passages weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)
De thans geldende regeling belet de rechter, door het gebruik van het woord "tegemoetkoming", een volledige vergoeding van de geleden schade toe te kennen. Het ontwerp vervangt deze term door "schadevergoeding", teneinde aan te geven dat, indien de rechter deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk is. Zo'n geval kan zich met name voordoen, indien op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
De voorgestelde regeling dwingt intussen de rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor toekenning aanleiding ziet, de gehele schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen."
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof dient aldus de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Het hof acht te dien aanzien het navolgende van belang.
Uit de stukken blijkt dat verzoeker zich ter zake van alle feiten grotendeels op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Die houding heeft, bij de aanwezigheid van voor verzoeker belastende omstandigheden, naar het oordeel van het hof in ieder geval bijgedragen aan het voortduren van de voorlopige hechtenis.
Daar staat tegenover dat achteraf beschouwd moet worden geconstateerd dat de door de rechtbank gegeven vrijspraken juist waren en dat de veroordeling ter zake van de overval op de winkel [bedrijf 2] geen stand heeft kunnen houden in hoger beroep.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het redelijk en billijk om de voorlopige hechtenis tot aan het vonnis van de rechtbank voor rekening en risico van verzoeker te laten. Wel ziet het hof gronden van billijkheid voor het toekennen van een vergoeding voor de overigens door de verzoeker in voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, van 23 december 2009 tot zijn vrijlating op 17 februari 2011. Aan verzoeker zal derhalve een bedrag van (421 x € 80,00) € 33.680,00 worden toegekend.

4.Beslissing

Het hof:
Kent ten laste van de Staat aan verzoeker een vergoeding toe van € 33.680,00 (drieëndertigduizend zeshonderdtachtig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. M.J.G.B. Heutink, J.L. Bruinsma en N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. D. Lutje Wagelaar als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 maart 2016.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 33.680,00 (drieëndertigduizend zeshonderdtachtig euro) te betalen ten laste van de Staat aan verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer], ten name van Stichting Beheer Derdengelden Coumans & Van Gaalen Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “[verzoeker]/89 Sv”.
Amsterdam, 23 maart 2016
Mr. M.J.G.B.Heutink, voorzitter.