ECLI:NL:GHAMS:2016:4958
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis en verzekering
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten, verzocht om schadevergoeding van de Staat ter hoogte van € 70.805,00, als compensatie voor de schade die hij stelt te hebben geleden door zijn voorlopige hechtenis en verzekering. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante strafzaken en de omstandigheden waaronder verzoeker in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat van verzoeker betoogd dat de verzochte vergoeding moet worden toegewezen, aangezien verzoeker niet zelf de verdenking op zich heeft geladen en zijn zwijgrecht niet heeft bijgedragen aan het voortduren van de hechtenis. De advocaat-generaal heeft echter geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in totaal 421 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan hij voor een deel is vrijgesproken. Het hof heeft de vraag beantwoord of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis niet voor rekening van verzoeker komen, maar door de Staat worden gedragen. Het hof oordeelde dat verzoeker zich grotendeels op zijn zwijgrecht heeft beroepen, wat heeft bijgedragen aan het voortduren van de hechtenis. Desondanks heeft het hof besloten dat de vrijspraken van de rechtbank en de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep aanleiding geven om een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen die verzoeker in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht na zijn vrijspraak op 23 december 2009. Uiteindelijk heeft het hof een schadevergoeding van € 33.680,00 toegekend aan verzoeker, terwijl het overige verzoek is afgewezen.