ECLI:NL:GHAMS:2016:4945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
R 001031-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding op basis van artikel 89 Sv wegens gebrek aan billijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met het verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, die in 2013 in verzekering was gesteld op verdenking van woninginbraak, verzocht om schadevergoeding voor de dagen die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling in raadkamer. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De advocaat voerde aan dat verzoeker zich op zijn zwijgrecht had beroepen en dat dit hem niet kon worden tegengeworpen. De advocaat-generaal pleitte voor afwijzing van het verzoek.

Het hof oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend, maar dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van schadevergoeding. Het hof overwoog dat de voorlopige hechtenis van verzoeker was gebaseerd op gerechtvaardigde verdenkingen en dat zijn eigen houding, waaronder het zich beroepen op zijn zwijgrecht, een voortvarend onderzoek door de politie had belemmerd. Het hof concludeerde dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis niet voor rekening van de Staat dienden te komen, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beschikking werd ondertekend door de rechters en de griffier en is op 17 februari 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001031-15 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-001649-14
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. F.N. Dijkers
Leliegracht 10a, 1015 DE Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, welke schade als volgt is gespecificeerd:
- 4 dagen verblijf op politiebureau (ad € 105,00 per dag) € 420,00
- 176 dagen verblijf in huis van bewaring (ad € 80,00 per dag)
€ 14.080,00
€ 14.500,00

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 27 januari 2016 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet verschenen.
De advocaat heeft in raadkamer het verzoekschrift toegelicht en aangevoerd dat, kort en zakelijk weergegeven, de omstandigheid dat verzoeker zich bij zijn eerste verhoor op zijn zwijgrecht heeft beroepen hem niet kan worden tegengeworpen. Evenmin kan verzoeker worden tegengeworpen dat de medeverdachte in de strafzaak – [medeverdachte] – zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Nu verzoeker na het eerste verhoor wel inhoudelijke verklaringen heeft afgelegd, dient het verzoek om schadevergoeding te worden toegewezen, aldus de advocaat.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 20 februari 2013 in verzekering gesteld op verdenking van -kort gezegd- overtreding van de artikelen 310 jo. 311 van het Wetboek van Strafrecht. Vervolgens is de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen op 22 februari 2013. De voorlopige hechtenis van verzoeker is geschorst met ingang van 5 juni 2013. Vervolgens is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven op 30 januari 2014, waarna verzoeker op 20 april 2014 in vrijheid is gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de beoordeling van de vraag of gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker schadevergoeding toe te kennen, houdt het hof rekening met de destijds bestaande verdenkingen.
In zijn beschikking van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566, heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts zijn in deze beschikking van de Hoge Raad onder meer de volgende passages weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)
De thans geldende regeling belet de rechter, door het gebruik van het woord "tegemoetkoming", een volledige vergoeding van de geleden schade toe te kennen. Het ontwerp vervangt deze term door "schadevergoeding", teneinde aan te geven dat, indien de rechter deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk is. Zo'n geval kan zich met name voordoen, indien op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
De voorgestelde regeling dwingt intussen de rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor toekenning aanleiding ziet, de gehele schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen."
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof dient aldus de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Het hof acht te dien aanzien het navolgende van belang.
Op 26 november 2012 wordt door de politie een controle uitgevoerd van drie inzittenden van een auto. Tijdens deze controle worden een bankpas, creditcard, inbrekerswerktuigen en telefoon aangetroffen en inbeslaggenomen. De inzittenden, onder wie ook verzoeker, zijn vervolgens aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Verzoeker is na zijn verhoor op 26 november 2012 heengezonden. Tijdens dat verhoor heeft verzoeker een aantal vragen beantwoord, maar zich uiteindelijk op zijn zwijgrecht beroepen. De in de auto aangetroffen en inbeslagenomen bankpas, creditcard en sporttas bleken later te zijn weggenomen bij een woninginbraak in Broek en Waterland, gepleegd in november 2012.
Nadat verzoeker in verzekering is gesteld op 20 februari 2013, heeft hij zich bij zijn verhoren op 21 februari 2013 en 22 februari 2013 op zijn zwijgrecht beroepen. Bij zijn verhoor op 3 april 2013 heeft verzoeker zijn betrokkenheid ontkend en voorts verklaard op verdere vragen over de auto en de overige inzittenden niet te willen antwoorden. Bij zijn verhoor ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 april 2014 heeft verzoeker, kort en zakelijk weergegeven, verklaard onschuldig te zijn aan woninginbraken.
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat verzoeker, ondanks de aanwezige voor hem belastende omstandigheden, zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen dan wel geen wezenlijk inhoudelijke verklaring heeft afgelegd. Nu een voortvarend onderzoek door de politie naar voor verdachte belastende omstandigheden door de houding van de verdachte is belemmerd, ziet het hof geen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding voor de door verzoeker als gevolg van de detentie geleden schade.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. M.J.G.B. Heutink, J.L. Bruinsma en J.H. Wesselink, in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 17 februari 2016.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.