Uitspraak
1.Inhoud van het verzoek
€ 14.080,00
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met het verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, die in 2013 in verzekering was gesteld op verdenking van woninginbraak, verzocht om schadevergoeding voor de dagen die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling in raadkamer. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De advocaat voerde aan dat verzoeker zich op zijn zwijgrecht had beroepen en dat dit hem niet kon worden tegengeworpen. De advocaat-generaal pleitte voor afwijzing van het verzoek.
Het hof oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend, maar dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van schadevergoeding. Het hof overwoog dat de voorlopige hechtenis van verzoeker was gebaseerd op gerechtvaardigde verdenkingen en dat zijn eigen houding, waaronder het zich beroepen op zijn zwijgrecht, een voortvarend onderzoek door de politie had belemmerd. Het hof concludeerde dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis niet voor rekening van de Staat dienden te komen, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beschikking werd ondertekend door de rechters en de griffier en is op 17 februari 2016 openbaar uitgesproken.