ECLI:NL:GHAMS:2016:4493

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
R0000080-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarbij verzoeker een schadevergoeding van € 105,00 vroeg van de Staat. Dit verzoek was gebaseerd op de schade die verzoeker zou hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis in een strafzaak, waarin hij op 30 mei 2014 was aangehouden op verdenking van diefstal in vereniging. De strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, en het arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.

Het hof heeft het verzoekschrift in behandeling genomen en de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord. Verzoeker zelf was niet verschenen. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek, wat het hof uiteindelijk ook heeft gedaan. Het hof overwoog dat er belastende feiten en omstandigheden waren die in de risicosfeer van verzoeker lagen, en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. Het hof baseerde zich op artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding afhankelijk is van de billijkheid van de situatie.

De uitspraak benadrukt dat de rechter bij het toekennen van schadevergoeding rekening moet houden met de omstandigheden van het geval, en dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis niet automatisch voor rekening van de Staat komen. Het hof concludeerde dat, ondanks het feit dat de strafzaak zonder straf of maatregel was geëindigd, er geen aanleiding was om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. De beschikking werd afgewezen en de onverwijlde betekening aan verzoeker bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 0000080-16 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23/003718-14
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R.I. Takens,
Prinsengracht 1087, JH 1017Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 105,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer.

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en van het onderhavige verzoekschrift, alsmede van het standpunt van de advocaat-generaal betreffende dit verzoek.
Het hof heeft op 14 oktober 2016 de advocaat-generaal en mr. B.J.H. Sijbom namens de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Mr. Sijbom heeft het verzoek in raadkamer toegelicht aan de hand van zijn pleitnota die door hem aan de voorzitter en de advocaat-generaal is overhandigd en aan deze beschikking is gehecht.
De advocaat-generaal heeft, anders dan in het schriftelijk advies van 21 januari 2016, geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 30 mei 2014 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – diefstal in vereniging. Verzoeker is op 31 mei 2014 in vrijheid gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In zijn arrest HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts zijn in dit arrest van de Hoge Raad onder meer de volgende passages weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)
De thans geldende regeling belet de rechter, door het gebruik van het woord "tegemoetkoming", een volledige vergoeding van de geleden schade toe te kennen. Het ontwerp vervangt deze term door "schadevergoeding", teneinde aan te geven dat, indien de rechter deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk is. Zo'n geval kan zich met name voordoen, indien op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
De voorgestelde regeling dwingt intussen de rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor toekenning aanleiding ziet, de gehele schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen."
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof dient aldus de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Uit het onderliggende strafdossier blijkt dat er op 19 mei 2014 een melding kwam om te gaan naar de Parnassusweg te Amsterdam. Aldaar zou een witte bus rijden die even daarvoor ter hoogte van de [adres 1] zou hebben gestaan en waar door drie personen fietsen in geladen zouden zijn. De bus zou voorzien zijn van een buitenlands kenteken, te weten [kenteken]. In een parkeervak op de [adres 2] werd voornoemde witte bus aangetroffen. De achterdeuren van de bus stonden open. Er stonden twee mannen bij de bus. Een van de mannen stond aan de achterzijde van de bus een witte damesfiets te bekijken. De andere man stond bij het geopende portier aan de bestuurderszijde van de bus. De witte fiets was afgesloten met een kettingslot en een hoefijzerslot. In de bus stond een herenfiets met een kettingslot om het frame en achterwiel van de fiets. De man aan de achterzijde van de bus verklaarde de fiets net te hebben gekocht van een jongen. Als omschrijving van de jongen zei de man dat de jongen blauw was. De mannen gaven op te zijn genaamd [naam] en [verzoeker].
In het arrest van 1 december 2015 heeft het hof overwogen dat zich in het dossier geen aangifte van diefstal van de witte damesfiets bevindt en derhalve niet met de voor een bewezenverklaring vereiste voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de fiets aan een ander dan aan de verzoeker of een van de medeverdachten toebehoorde.
Naar het oordeel van het hof waren er belastende feiten en omstandigheden, die in de risicosfeer van verzoeker liggen en die tot zijn inverzekeringstelling hebben geleid.
Onder deze omstandigheden zijn er, hoewel de strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel is geëindigd, geen gronden van billijkheid als bedoeld in artikel 90 Sv aanwezig om vergoeding toe te kennen voor de schade die verzoeker als gevolg van die in verzekering stelling stelt te hebben geleden. Het hof zal de verzochte vergoeding dus afwijzen.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, N.A. Schimmel en M.M.H.P. Houben, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 11 november 2016.