ECLI:NL:GHAMS:2016:4486

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
R001473-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis en verzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1989, heeft een schadevergoeding aangevraagd van de Staat voor de schade die hij stelt te hebben geleden door zijn voorlopige hechtenis en verzekering in een strafzaak. De totale schade bedraagt € 8.210,00, inclusief een toeslag voor verblijf in lichte beperkingen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en het standpunt van de advocaat-generaal, die aanvankelijk een vergoeding adviseerde, maar later concludeerde tot afwijzing van het verzoek. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat van verzoeker betoogd dat er gronden van billijkheid zijn voor toekenning van de vergoeding.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker op 5 februari 2014 in verzekering is gesteld op verdenking van poging tot diefstal met geweld, en dat zijn voorlopige hechtenis op 21 mei 2014 is beëindigd. De strafzaak is zonder oplegging van straf of maatregel geëindigd en het arrest is onherroepelijk geworden. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de omstandigheden van het geval en de rol van verzoeker in het strafrechtelijk onderzoek. Het hof concludeert dat de keuze van verzoeker om zijn zwijgrecht in te roepen, invloed heeft gehad op de beoordeling van de billijkheid van de schadevergoeding. Hierdoor zijn er verminderde gronden van billijkheid om de volledige schadevergoeding toe te kennen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de gevraagde schadevergoeding te matigen tot € 4.000,00, en heeft het verzoek om een hogere vergoeding afgewezen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is op 11 november 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001473-15 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23/000853-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. J.P.C. ten Wolde,
Nagtzaamplein 9, 2032 TB Haarlem.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, welke schade als volgt is gespecificeerd:
  • 2 dagen verblijf op het politiebureau (ad € 105,00 per dag) € 210,00
  • 100 dagen verblijf in het huis van bewaring (ad € 80,00 per dag) € 8.000,00
Totaal € 8.210,00
te vermeerderen met een toeslag voor het verblijf in lichte beperkingen voor de duur van 12 dagen.

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en van het onderhavige verzoekschrift, alsmede van het standpunt van de advocaat-generaal betreffende dit verzoek.
Het hof heeft op 29 juni en op 14 oktober 2016 de advocaat-generaal, verzoeker en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat van verzoeker heeft het verzoek in raadkamer toegelicht en – kort gezegd – betoogd dat er gronden van billijkheid zijn voor toekenning van de verzochte vergoeding.
De advocaat-generaal heeft, in tegenstelling tot het schriftelijk advies van 2 oktober 2016, bij de behandeling in raadkamer van 14 oktober 2016 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 5 februari 2014 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – poging tot diefstal met geweld. De voorlopige hechtenis van verzoeker is met ingang van 21 mei 2014 beëindigd.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In zijn arrest HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts zijn in dit arrest van de Hoge Raad onder meer de volgende passages weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)
De thans geldende regeling belet de rechter, door het gebruik van het woord "tegemoetkoming", een volledige vergoeding van de geleden schade toe te kennen. Het ontwerp vervangt deze term door "schadevergoeding", teneinde aan te geven dat, indien de rechter deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk is. Zo'n geval kan zich met name voordoen, indien op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
De voorgestelde regeling dwingt intussen de rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor toekenning aanleiding ziet, de gehele schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen."
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof dient aldus de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Uit het dossier in de strafzaak tegen verzoeker komt naar voren dat verzoeker na zijn aanhouding tijdens de verhoren bij de politie geconfronteerd is met de voor hem belastende verklaringen van medeverdachten. Verzoeker heeft zich op uitvoerige vragen over en naar aanleiding van deze verklaringen steeds op zijn zwijgrecht beroepen, ook bij de rechter-commissaris. Dat staat verzoeker uiteraard vrij, maar leidt wel tot de conclusie dat hij in zoverre in ieder geval niet heeft geprobeerd voor politie en justitie klaarheid te brengen in wat er nu precies speelde. De strekking van het zwijgrecht is dat iemand niet verplicht is of gedwongen kan worden mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Dat neemt niet weg dat bij de beoordeling of er gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een schadevergoeding in verband met ondergaan voorarrest de destijds door de verzoeker gekozen opstelling in een strafrechtelijk onderzoek van belang kan zijn en tot het oordeel kan leiden dat daardoor (het voortduren van) de voorlopige hechtenis al dan niet gedeeltelijk aan de verzoeker zelf te wijten is. Daarvan is, gelet op wat aan het begin van deze alinea is overwogen, in dit geval sprake. Dat betekent dat er verminderde gronden van billijkheid als bedoeld in artikel 90 Sv zijn om schadevergoeding toe te kennen voor de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van de door hem ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Het hof zal daarom de gevraagde vergoeding matigen tot een bedrag van € 4.000,00.

4.Beslissing

Het hof:
Kent ten laste van de staat aan verzoeker een vergoeding toe van € 4.000,00 (vierduizend euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, N.A. Schimmel en M.M.H.P. Houben, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, is bij afwezigheid van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 11 november 2016.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro), te betalen ten laste van de Staat aan verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden o.v.v. [verzoeker] OM.
Amsterdam, 11 november 2016.
Mr. J.L. Bruinsma, voorzitter.