ECLI:NL:GHAMS:2016:4481

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
R001304-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv in verband met voorlopige hechtenis na winkeldiefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoekster, geboren in Suriname, had een verzoek ingediend tot vergoeding van € 105,00 voor schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van haar inverzekeringstelling in een strafzaak met het parketnummer 23/000665-15. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en het standpunt van de advocaat-generaal, die op 14 oktober 2016 in raadkamer is gehoord. Verzoekster was niet verschenen, maar haar advocaat heeft het verzoek toegelicht en gepleit voor toekenning van de vergoeding op basis van billijkheid.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster op 5 december 2014 in verzekering is gesteld op verdenking van winkeldiefstal en op 6 december 2014 weer in vrijheid is gesteld. De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft in zijn beoordeling de relevante wetgeving en jurisprudentie in acht genomen, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, waarin wordt benadrukt dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van een billijkheidsoordeel van de rechter. Het hof heeft geconcludeerd dat er ten tijde van de inverzekeringstelling voldoende belastende feiten en omstandigheden waren die in de risicosfeer van verzoekster lagen, en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toewijzing van de verzochte schadevergoeding.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bevolen dat de beschikking onverwijld aan verzoekster wordt betekend. Deze beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is op de openbare zitting van 11 november 2016 uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001304-16 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23/000665-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren te District [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1959,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. P.A.Th. Lemmers,
Keizersgracht 127, 1015 CJ te Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 105,00, ter zake van schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer.

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en van het onderhavige verzoekschrift, alsmede van het standpunt van de advocaat-generaal betreffende dit verzoek.
Het hof heeft op 14 oktober 2016 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoekster ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoekster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De advocaat van verzoekster heeft het verzoek in raadkamer toegelicht en – kort gezegd – betoogd dat er gronden van billijkheid zijn voor toekenning van de verzochte vergoeding.
De advocaat-generaal persisteert bij het schriftelijk advies van 15 augustus 2016.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoekster is op 5 december 2014 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – winkeldiefstal. Verzoekster is op 6 december 2014 in vrijheid gesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In zijn arrest HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts zijn in dit arrest van de Hoge Raad onder meer de volgende passages weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)
De thans geldende regeling belet de rechter, door het gebruik van het woord "tegemoetkoming", een volledige vergoeding van de geleden schade toe te kennen. Het ontwerp vervangt deze term door "schadevergoeding", teneinde aan te geven dat, indien de rechter deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk is. Zo'n geval kan zich met name voordoen, indien op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
De voorgestelde regeling dwingt intussen de rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor toekenning aanleiding ziet, de gehele schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen."
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof dient aldus de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Het hof constateert dat in het “Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal” van 5 december 2014, dat zich in het dossier bevindt, het volgende is gerelateerd – voor zover hier van belang –:
“Er een mevrouw in de winkel liep met een winkelwagen samen met een jongere dame en een kind. (..) Mevrouw is richting de uitgang van het winkelcentrum gelopen. Daar(het hof begrijpt: vandaar)
is mevrouw meegenomen naar kantoor, waar zij zelf al toegaf spullen niet betaald te hebben.”
Verzoekster is na haar aanhouding op 5 december 2014 om 22:46 uur in verzekering gesteld.
De volgende dag is zij op 6 december 2014 verhoord. Blijkens het “Proces-verbaal verhoor verdachte” heeft verzoekster op de vraag
“U verklaarde aan de bedrijfsleider (..) niet betaald te hebben wat kunt u hier over verklaren?”
niet geantwoord dat dit niet juist was, maar dat zij dat niet meer wist.
Gelet op het vorenstaande was er ten tijde van het bevel tot in verzekering stelling sprake van belastende feiten en omstandigheden, die in de risicosfeer van verzoekster lagen en die hebben geleid tot die inverzekeringstelling. Er was immers sprake van dat verzoekster zou hebben toegegeven dat zij spullen had meegenomen zonder daarvoor te betalen, een bewering die door verzoekster, daarmee geconfronteerd in haar verhoor, niet als zodanig is weersproken. Het hof ziet geen aanknopingspunten voor de stelling van de advocaat dat verzoekster niet in staat zou zijn geweest om de strekking van haar eigen en andermans uitlatingen voldoende te begrijpen. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toewijzing van de verzochte vergoeding, zodat deze zal worden afgewezen.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoekster.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, N.A. Schimmel en M.M.H.P. Houben, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 11 november 2016.