Uitspraak
1.Inhoud van het verzoek
2.Procesverloop
3.Beoordeling van het verzoek
is mevrouw meegenomen naar kantoor, waar zij zelf al toegaf spullen niet betaald te hebben.”
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoekster, geboren in Suriname, had een verzoek ingediend tot vergoeding van € 105,00 voor schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van haar inverzekeringstelling in een strafzaak met het parketnummer 23/000665-15. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en het standpunt van de advocaat-generaal, die op 14 oktober 2016 in raadkamer is gehoord. Verzoekster was niet verschenen, maar haar advocaat heeft het verzoek toegelicht en gepleit voor toekenning van de vergoeding op basis van billijkheid.
Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster op 5 december 2014 in verzekering is gesteld op verdenking van winkeldiefstal en op 6 december 2014 weer in vrijheid is gesteld. De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft in zijn beoordeling de relevante wetgeving en jurisprudentie in acht genomen, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, waarin wordt benadrukt dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van een billijkheidsoordeel van de rechter. Het hof heeft geconcludeerd dat er ten tijde van de inverzekeringstelling voldoende belastende feiten en omstandigheden waren die in de risicosfeer van verzoekster lagen, en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toewijzing van de verzochte schadevergoeding.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bevolen dat de beschikking onverwijld aan verzoekster wordt betekend. Deze beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is op de openbare zitting van 11 november 2016 uitgesproken.