ECLI:NL:GHAMS:2016:3954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
23-001384-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige hechtenis en vluchtgevaar in strafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2016 in raadkamer een verzoek behandeld tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, geboren in Polen in 1985. Het verzoekschrift was op 31 augustus 2016 ingediend en volgde op een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2016, waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor diefstal door middel van braak, met aftrek van voorarrest. Tijdens de behandeling in raadkamer zijn de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, gehoord. De raadsvrouw betoogde dat de opgelegde straf te hoog was en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende waren meegewogen door de rechtbank. De verdachte had geen intentie om te stelen en toonde spijt voor zijn daden. De raadsvrouw stelde dat de strafvorderlijke belangen niet opwogen tegen de persoonlijke belangen van de verdachte, en vroeg om schorsing van de voorlopige hechtenis.

De advocaat-generaal verzet zich echter tegen de opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof oordeelde dat er ernstige bezwaren waren tegen de verdachte, en dat er geen omstandigheden waren die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigden. Het hof wees erop dat vluchtgevaar niet alleen bestaat uit de vrees dat de verdachte zich aan de berechting zal onttrekken, maar ook dat hij zich aan de tenuitvoerlegging van een eventuele vrijheidsstraf zal onttrekken. Gezien de mogelijkheid dat de opgelegde straf minder dan vier maanden zou zijn, achtte het hof het aannemelijk dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging zou onttrekken. Daarom werd het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

De beslissing van het hof was om het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen. Deze beschikking werd gegeven in raadkamer op 14 september 2016 door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De advocaat-generaal bracht de beschikking ter kennis van de verdachte.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGop een verzoek strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum 1] 1985, volgens eigen opgave geboren op [geboortedatum 2]
1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft gezien het namens de verdachte ingediende verzoekschrift strekkende tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis, welk verzoekschrift op 31 augustus 2016 bij het hof is binnengekomen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2016. De rechtbank heeft bij dit vonnis de verdachte ter zake van diefstal door middel van braak veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 14 september 2016 de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters gehoord.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het verzoekschrift strekkende tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis bij de behandeling in raadkamer op 14 september 2016 toegelicht en aangevoerd dat de straf die de rechtbank heeft opgelegd te hoog is en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden onvoldoende door de rechtbank zijn meegewogen. De verdachte heeft nooit de intentie gehad iets te stelen of in te breken. Hij heeft spijt en wil graag zijn excuus aanbieden. Hij zal ervoor zorgen dat hij nooit meer tot last zal zijn.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat de voorlopige hechtenis van de verdachte dient te worden geschorst, omdat de strafvorderlijke belangen bij voortduring van de voorlopige hechtenis niet opwegen tegen de persoonlijke belangen van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.

De beoordeling

Gelet op het vonnis van 19 augustus 2016 – waarvan niet is gebleken dat dit op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berust – en het bepaalde in artikel 75, tweede lid, Sv, zijn er ernstige bezwaren tegen de verdachte dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak.
Het hof is van oordeel dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv zich thans niet voordoet.
Van vluchtgevaar is niet alleen sprake als er gronden zijn om te vrezen dat de verdachte zich aan de berechting in Nederland zal onttrekken, maar ook als er gronden zijn te vrezen dat de verdachte zich aan een eventueel op te leggen vrijheidsstraf zal onttrekken.
Gelet op het bepaalde in artikel 2 van de Overleveringswet, waarin is bepaald dat een Europees Aanhoudingsbevel niet kan worden uitgevaardigd in het geval de opgelegde vrijheidsstraf minder is dan vier maanden, en het hof niet uitgesloten acht dat in het onderhavige geval een gevangenisstraf van minder dan vier maanden zal worden opgelegd, zijn er naar het oordeel van het hof gronden om te vrezen dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van een eventueel op te leggen vrijheidsstraf zal onttrekken. Gelet hierop acht het hof voldoende reden om vluchtgevaar aan te nemen en zal het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Deze beschikking is gegeven op 14 september 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. M. Iedema, voorzitter,
mrs. M.J.G.B. Heutink en J.L. Bruinsma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. van de Heide, als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 14 september 2016,
de advocaat-generaal