ECLI:NL:GHAMS:2016:3953
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en recidivegevaar in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1971 en thans verblijvende in het huis van bewaring PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2016, die een bevel tot zijn gevangenhouding inhield. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank, de beschikking waarvan beroep, en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.J. den Blanken, gehoord.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden aanwezig waren die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigden, zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof wees op de voorgeschiedenis tussen de verdachte en de aangeefster, en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. Daarnaast werd opgemerkt dat er bij de verdachte sprake was van persoonlijkheidsproblematiek, waarvoor een rapportage was aangevraagd. Aangezien deze rapportage nog niet gereed was, kon het hof het recidivegevaar niet inschatten en was het niet mogelijk om te bepalen of schorsingsvoorwaarden voldoende zouden zijn om het recidivegevaar in te perken.
Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de bestreden beschikking afgewezen, evenals het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing werd genomen in raadkamer door de voorzitter mr. M. Iedema en de raadsheren mrs. M.J.G.B. Heutink en J.L. Bruinsma, in aanwezigheid van griffier mr. A.F. van der Heide.