ECLI:NL:GHAMS:2016:3951
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en bewijsrechtelijke validiteit in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1996 en thans verblijvende in het huis van bewaring PI Noord Holland Noord te Zwaag, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2016, waarin zijn gevangenhouding werd bevolen. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz, gehoord.
Het hof heeft de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust, in overweging genomen. Het hof oordeelt dat er op basis van het huidige dossier nog voldoende ernstige bezwaren aanwezig zijn voor de feiten die in de vordering tot inbewaringstelling zijn vermeld. De uiteindelijke bewijsrechtelijke validiteit van de inhoud van het dossier zal pas bij de inhoudelijke behandeling aan de orde komen. Het hof heeft ook het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis beoordeeld. Gezien de ernst van de feiten en de geschokte rechtsorde, is het hof van oordeel dat er geen zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn die een schorsing rechtvaardigen. Daarom heeft het hof het verzoek tot schorsing afgewezen.
De beslissing van het hof was om het beroep tegen de bestreden beschikking af te wijzen en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis eveneens af te wijzen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer en is ter kennis gebracht van de verdachte door de advocaat-generaal.