Overwegingen
1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2014 aan belanghebbende ter zake van een object dat op het desbetreffende aanslagbiljet is aangeduid als [A-straat 1] te [Z] voor het jaar 2014 een aanslag afvalstoffenbelasting ten bedrage van € 246,75 opgelegd.
2. Bij uitspraak, gedagtekend 14 januari 2015, heeft de heffingsambtenaar het tegen de hiervoor gemelde aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
4. Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld, heeft de heffingsambtenaar bij besluit van 15 maart 2015 belanghebbendes verzoek om kwijtschelding van de afvalstoffenheffing over het jaar 2014 geheel toegewezen.
5. Bij uitspraak van 5 november 2015 heeft de rechtbank het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
6. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen (waarbij belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“4. Bij besluit van 15 maart 2015 heeft verweerder eisers verzoek om kwijtschelding van de afvalstoffenheffing over het jaar 2014 toegewezen.
5. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit.
6. Volgens vaste jurisprudentie is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en aan het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
7. Nu verweerder is overgegaan tot kwijtschelding van de afvalstoffenheffing overweegt de rechtbank dat eiser door het beroep niet langer in een gunstiger positie kan raken. Het beroep dient derhalve wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij door de uitspraak op bezwaar of de naheffingsaanslag [Hof: aanslag] schade heeft geleden, is dit niet met enige stukken onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat er ook gelet daarop geen sprake is van procesbelang.
9. Hetgeen eiser overigens in zijn uitvoerige correspondentie en ter zitting heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
10. Het beroep is niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
7. Het tegen deze uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 december 2015, aangevuld bij brieven door het Hof ontvangen op 22 december 2015 en 15 januari 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van belanghebbende zijn voorts een aantal malen nadere stukken ontvangen, waarvan een afschrift aan de heffingsambtenaar is verstrekt.
8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2016. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de inspecteur Oderkerk voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
9. Na sluiting van het onderzoek ter zitting is het Hof gebleken dat van de zijde van belanghebbende nog nadere – kennelijk op 14 juli verzonden – door hem als pleitnota met bijlagen aangeduide stukken zijn ingediend. Die stukken zijn op een zo laat tijdstip ingediend dat het Hof daar voorafgaande aan het onderzoek ter zitting geen kennis van heeft kunnen nemen. Nu het Hof voorts geen termen aanwezig acht om het onderzoek op basis van de inhoud van die stukken te heropenen (de stukken raken niet de ontvankelijkheid van het bezwaar, zie overwegingen 13 en 14 hieronder) ziet het Hof voorts geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Vorenbedoelde stukken blijven derhalve buiten beschouwing.
10. In zijn arrest van 23 maart 2012, nr. 11/01321, ECLI:NL:HR:2012:BV0655, BNB 2012/157 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen: “3.3. (…) moet worden vooropgesteld dat indien de inspecteur tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetkomt, zodat de procedure niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden, niet langer sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en de belastingrechter dient over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring. Het hiervoor overwogene lijdt uitzondering indien een belang bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep blijft bestaan met het oog op een vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de belanghebbende stelt dat hij als gevolg van het bestreden besluit ook afgezien van de proceskosten schade heeft geleden (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, BNB 2011/69).”
11. In het midden kan blijven of een geval als het onderhavige – waarin de inspecteur de omstreden aanslag niet heeft verminderd maar waarin niet zal worden ingevorderd omdat volledige kwijtschelding is verleend – op één lijn te stellen is met een geval waarin de inspecteur geheel aan de klachten van de desbetreffende belastingplichtige tegemoet is gekomen zodat op die grond het beroep niet-ontvankelijk zou kunnen zijn. Indien dit het geval is doet zich immers de uitzonderingssituatie voor bedoeld in overweging 3.3 van het hiervoor geciteerde arrest. Belanghebbende heeft immers gesteld schade te hebben geleden anders dan proceskosten.
12. De uitspraak van de rechtbank kan derhalve niet in stand blijven. Belanghebbende is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
13. Belanghebbendes op 11 september 2014 ingediende bezwaarschrift bevat niet de gronden van het bezwaar (is niet gemotiveerd). Bij brief van 16 oktober 2014 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende verzocht zijn bezwaar binnen een termijn van zes weken te motiveren. Bij brief van 16 december 2014 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende nogmaals een termijn gegeven – thans van veertien dagen – om het bezwaar te motiveren. Daarbij heeft hij medegedeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard als binnen de genoemde periode geen reactie van belanghebbende is ontvangen.
14. Het bezwaar is desalniettemin niet door belanghebbende gemotiveerd. Nu het bezwaarschrift, hoewel artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dit vereist, niet de gronden van het bezwaar bevat en herstel van het verzuim, hoewel belanghebbende daartoe de gelegenheid heeft gehad, niet heeft plaatsgevonden, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven en het beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard omdat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.