ECLI:NL:GHAMS:2016:31

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
15/00146
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikking inkomstenbelasting 2010 en mederechthebbendheid van een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [Y], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over een informatiebeschikking voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor het jaar 2010. De inspecteur van de Belastingdienst had op 22 juli 2013 een informatiebeschikking genomen, omdat belanghebbende niet had voldaan aan de verplichtingen om gegevens te verstrekken over een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (Kb Lux) waar zij mogelijk mederechthebbende van was. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Belanghebbende was op 31 januari 1994 mederechthebbende van de Kb Lux rekening, wat relevant was voor de heffing van inkomstenbelasting over 2010. Het Hof oordeelde dat belanghebbende verplicht was om de gevraagde gegevens te verstrekken, aangezien er een redelijk vermoeden bestond dat zij over de rekening beschikte. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de informatiebeschikking rechtmatig was genomen, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat zij geen rekeninghouder was.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat belanghebbende en haar echtgenoot gezamenlijk gerechtigd waren tot de Kb Lux rekening. De ambtsedige verklaringen en de afdrukken van de microfiche waren doorslaggevend in deze beoordeling. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de rechtbankuitspraak bevestigd diende te worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 15/00146
5 januari 2016
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[Y]te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 2 maart 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/2010 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 22 juli 2013 voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) voor het jaar 2010 ten name van belanghebbende een informatiebeschikking genomen (verder de Informatiebeschikking).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 23 april 2014, het bezwaar afgewezen.
1.3.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard en belanghebbende daarbij in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak te voldoen aan de in de Informatiebeschikking opgenomen verplichtingen.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 april 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 6 november 2015 zijn nadere stukken ontvangen - naar het Hof begrijpt – zowel van belanghebbende als van haar echtgenoot, wiens hoger beroep is ingeschreven onder kenmerk 15/00145. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De inspecteur heeft bij brief van 10 november 2015 een nader stuk ingezonden. Hiervan is een afschrift aan belanghebbende gezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015, gelijktijdig met het hoger beroep van haar echtgenoot, [X] (kenmerk Hof: 15/001465, betreffende de ten name van deze genomen informatiebeschikking IB/PV voor het jaar 2010.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 6 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in deze uitspraak aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiseres, geboren in 1947, is gehuwd met [X] , geboren [in] 1948.
2. Eiseres is in het kader van het zogenaamde rekeningenproject geïdentificeerd als rekeninghouder van een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: Kb Lux). Tot de stukken behoort dienaangaande:
- een afdruk met daarop – voor zover hier van belang – vermeld:
“52- [rekeningnummer] (…) VUE [Y] 23.170,22”;
- een ambtsedige verklaring van 2 augustus 2013 van J.P. Crum, medewerker van de Belastingdienst FIOD, waarin hij – voor zover hier van belang – het volgende aangeeft:
“(…)
Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam(en): [Y]
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden ten tijde van het afsluiten van de rekening. In casu [X] gehuwd met mw. [Y] .
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is van [Y] . Dit is [X] , geboren [in] 1948, met sofinummer [1] , gehuwd met [Y] .
4. In het BVR-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X] is: [eerste voornaam]
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat vermoedelijk is ingegaan [in] 1979.
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt één persoon als rekeninghouder in aanmerking, zijnde [X] gehuwd met mw. [Y] , zoals die onder punt 3. staat vermeld. (…)”
3. Eiseres heeft in haar aangifte inkomstenbelasting over 2010 melding gemaakt van banktegoeden, maar niet van in het buitenland aangehouden rekeningen.
4. Verweerder heeft op 10 juli 2013 in verband met de bankrekening bij de Kb Lux met betrekking tot het belastingjaar 2010 vragen gesteld aan eiseres. Eiseres heeft op 15 juli 2013 geantwoord dat zij geen bankrekening in het buitenland had aangehouden en daarom de gestelde vragen niet kon beantwoorden.
5. Verweerder heeft vervolgens de in geschil zijnde beschikking van 22 juli 2013 genomen met herhaling van de gestelde (en hierna volgende) vragen:
“ Het gaat om de volgende vragen en verzoeken inzake het buitenlandse vermogen bij de Kredietbank Luxemburg te Luxemburg:
1. Is deze bankrekening in 2010 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2010?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2010 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2010?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Heeft u nog andere buitenlandse bankrekeningen, waar geen opgaaf van gedaan is?
7. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
6. Op 11 november 2013 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eiseres en haar echtgenoot op verbeurte van een dwangsom moeten voldoen aan het nakomen van de verplichtingen op grond van het bepaalde in artikel 47 van de Awr. Eiseres en haar echtgenoot hebben aansluitend contact gezocht met de Kb Lux.”
2.2.
In aanvulling hierop stelt het Hof - aan de hand van de op 6 november 2015 door belanghebbende ingediende nadere stukken - de volgende feiten vast:
2.2.1.
In het kader van een door belanghebbende en haar echtgenoot aangespannen Kort Geding tegen de Staat der Nederlanden bij de rechtbank Amsterdam, rolnummer C/13/592850/KG ZA 15-1055 SP/MRSB, is de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4102, ingebracht. Deze uitspraak is gedaan op het hoger beroep van belanghebbende inzake de ten name van haar genomen informatiebeschikking voor de heffing van inkomstenbelasting voor het jaar 2009; de beslissing in die uitspraak luidt dat die beschikking wordt vernietigd. Het Hof heeft daartoe – voor zover thans van belang - als volgt overwogen:
“Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende (mede) rechthebbende was tot de KB-Lux-rekening. In genoemd PV staat immers nadrukkelijk vermeld dat (slechts) “één persoon als rekeninghouder in aanmerking [komt], zijnde [X] gehuwd met mw. [Y] ”.”
Het in deze uitspraak genoemde PV is de – ook in onderdeel 2 van de rechtbankuitspraak vermelde - ambtsedige verklaring van 2 augustus 2013 van J.P. Crum.
2.2.2.
Onder verwijzing naar het inbrengen van de hiervoor genoemde uitspraak van 24 september 2015 heeft de namens de Staat optredende mr. R.S.I. Lawant (Pels Rijken & Drooglever Fortuijn advocaten en notarissen) bij brief van 2 oktober 2015 een proces-verbaal van ambtshandeling in die procedure ingebracht, opgemaakt door J.P. Crum, gedagtekend 1 oktober 2015. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
“Op 24 september 2015 heeft (…) gerechtshof Amsterdam overwogen: in genoemd pv staat immers nadrukkelijk vermeld dat (slechts) één persoon als rekeninghouder in aanmerking [komt] zijnde [X] gehuwd met mw. [Y] ”.
De bovenstaande formulering in dit proces-verbaal van identificatie van het rekeningproject is destijds gekozen om de éérste rekeninghouder te identificeren, waardoor deze als belastingplichtige, zijnde de persoon met het vermoedelijk hoogste persoonlijk arbeidsinkomen, kon worden aangemerkt.
Op basis van het voorgaande verklaar ik (…) het volgende: (…) Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, is door de unieke combinatie van de tenaamstelling, naast [X] , als rekeninghouder van de KB Lux rekening met nummer [rekeningnummer] te identificeren mw. [Y] , gehuwd met [X] , zoals die onder punt 3. staat vermeld.”
2.2.3.
Als bijlage bij de brief van 2 oktober 2015 heeft mr. R.S.I. Lawant een brief van de KB-Luxbank, gedagtekend 10 januari 2014, ingebracht, waarin het volgende is opgenomen:
“CONFIDENTIAL
Object: Your letter dated January 8, 2014
Dear Sir,
We refer to your letter dated 8 January 2014 regarding the way accounts opened in KBL’s books are named and/or listed in KBL’s systems.
Please note that, as a matter of principle and subject to typos or operational errors, there is no difference between the three possibilities mentioned in your letter.
As a result, a dash (-) or the word “ou” between two different surnames in the account name refers to an account held by two persons with the same rights on the account (joint accountholders).
We hope that these elements address your question.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de informatiebeschikking terecht is genomen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft haar uitspraak het volgende overwogen:
“8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat deze ten onrechte is genomen en zij voert daartoe – kort samengevat – aan dat:
- zij nimmer rekeninghouder van genoemde bankrekening is geweest. Eiseres beroept zich in dat verband op een uitspraak van de rechtbank Breda van 20 september 2012 (ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2216);
- de bankrekening mogelijk per abuis op haar naam is gesteld bij het wisselen van geld tijdens vakanties in Luxemburg in de periode van 1986 tot 1994. Eiseres heeft over deze administratieve fout met de Kb Lux contact opgenomen en een medewerker van de Kb Lux heeft eiseres (en haar echtgenoot) op 12 december 2013 te woord gestaan;
- de identificatie niet deugt. Uit de ambtsedige verklaring van J.P. Crum blijkt niet dat eiseres’ naam, althans de naam van haar echtgenoot, op het microfiche staat vermeld. Eiseres twijfelt voorts of de onder 2 vermelde afdruk wel van een microfiche is.
9. Verweerder bestrijdt het standpunt van eiseres. Gelet op de afdruk en het proces-verbaal van de ambtsedige verklaring heeft eiseres volgens verweerder in ieder geval in 1994 beschikt over een bankrekening bij de Kb Lux. Dat de afdruk van een microfiche is, afkomstig uit de interne administratie van de Kb Lux, blijkt ook uit het feit dat aan de hand van die afdruk ongeveer 5.500 belastingplichtigen als rekeninghouder van een bankrekening bij de Kb Lux zijn geïdentificeerd, waarvan 99 procent direct hebben bekend, aldus verweerder ter zitting.
10. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Awr is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Voor de bevoegdheid van de inspecteur tot het stellen van vragen op de voet van dit artikel is niet vereist dat moet vaststaan dat eiser in het desbetreffende jaar nog over de rekening beschikte, maar dat een redelijk vermoeden ter zake voldoende is (vgl. HR 1 november 2013 (r.o. 3.2) ECLI:NL:HR:2013:1017).
11. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de Awr kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking) vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 van de Awr is voldaan. Eiseres heeft daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan, zodat verweerder terecht op haar naam een informatiebeschikking heeft genomen. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
12. Naar verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, is de onder 2 vermelde afdruk van een microfiche, die afkomstig is uit de interne administratie van de Kb Lux en aan de hand waarvan eiseres vervolgens gelet op de ambtsedige verklaring van J.P. Crum is geïdentificeerd als rekeninghouder van een bankrekening bij de Kb Lux. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de toelichting van verweerder dienaangaande te twijfelen.
13. De rechtbank acht op basis van die afdruk en de ambtsedige verklaring voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres en/of haar echtgenoot in 1994 gerechtigd waren/was tot een bankrekening bij de Kb Lux tot (minimaal) het genoemde saldo van ruim f 23.000. Met dit oordeel ontvalt reeds de grond aan eiseres’ beroep op genoemde uitspraak van de rechtbank Breda, nu in het daar voorliggende geval, anders dan hier het geval, verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de desbetreffende belastingplichtige in een eerder jaar (1994) gerechtigd was tot een buitenlandse bankrekening. De rechtbank kent aan de (categorische) ontkenning van eiseres in dezen voorts geen gewicht toe. Eiseres betoog dienaangaande dat de Kb Lux juist in haar geval een administratieve fout heeft gemaakt, kan niet slagen, reeds omdat eiseres heeft nagelaten toe te lichten wat haar vragen aan (de medewerker van) de Kb Lux inhielden. Kopieën van de door eiseres gestelde per (elektronische) post verzonden brieven aan de Kb Lux zijn niet overgelegd. Eiseres (althans haar echtgenoot) weigerde desgevraagd ter zitting de naam van de medewerker met wie zij bij de Kb Lux te Luxemburg heeft gesproken te geven.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zijn voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over 2010 (vgl. ECLI:NL:HR:HR:2013:63). Onder deze omstandigheden rust op eiseres de verplichting de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en kan zij niet volstaan met de ontkenning dat zij rekeninghouder is (geweest). Eiseres heeft niet aan deze verplichting voldaan en zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.”
4.2.1.
Het Hof acht dit oordeel juist. Evenals de rechtbank acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende houder is van de op de microfiches vermelde rekening ten name van [Y] . Dat zoals belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd dit Hof in zijn uitspraak 24 september 2015, zoals vermeld onder 2.2.1, anders heeft geoordeeld doet daar niet aan af. Het Hof kent hierbij betekenis toe aan de na deze uitspraak uitgebrachte ambtsedige verklaring van 1 oktober 2015, zoals weergegeven onder 2.2.2, in samenhang beoordeeld met de ambtsedige verklaring van 2 augustus 2013, zoals weergegeven in onderdeel 2 van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaringen opgenomen vaststelling dat het opnemen van een tussenstreepje (‘-‘) inhoudt dat sprake is van gezamenlijk gerechtigde rekeninghouders die gehuwd waren ten tijde van het openen van de rekening, hetgeen tot de conclusie leidt (mede in aanmerking genomen de overige van de inspecteur afkomstige stukken en diens verklaringen daarover) dat sprake is van een unieke identificatie van belanghebbende en haar echtgenoot als gezamenlijke rekeninghouder van de in geding zijnde rekening bij KB-Lux. Het Hof hecht hierbij geloof aan de reden waarom is gekozen voor de in de ambtsedige verklaring van 2 augustus 2013 opgenomen formulering (de echtgenoot van belanghebbende identificeren als de eerste rekeninghouder).
4.2.2.
De onder 2.2.1 geciteerde brief van KB-Lux, waar belanghebbende zich op heeft beroepen, doet hier niet aan af. Uit de laatste alinea van deze brief leidt het Hof af dat het accent in het namens KB-Lux gegeven antwoord ligt op de mededeling dat de drie aan de bank voorgelegde varianten alle tot dezelfde conclusie leiden wat betreft de gezamenlijke gerechtigdheid tot de desbetreffende rekening (‘joint-account holders’). In deze mededeling ligt naar ’s Hofs oordeel niet de weerlegging besloten van de ambtsedige verklaring dat een tussenstreepje in een ander opzicht wél verschil uitmaakt ten opzichte van de vermelding van het woord ‘ou’, namelijk dat sprake is van gehuwde respectievelijk niet-gehuwde (gezamenlijke) gerechtigden tot de desbetreffende bankrekening.
4.2.3.
Vervolgens heeft de rechtbank in onderdeel 10 van haar uitspraak terecht gewezen op de verplichtingen waaraan een belastingplichtige op verzoek van de inspecteur dient te voldoen. Immers, nu aannemelijk is te achten dat belanghebbende op 31 januari 1994 mede rechthebbende was van de KB-Lux rekening, kon het voor de heffing van inkomstenbelasting over 2010 van belanghebbende relevant zijn wat er met het op 31 januari 1994 op die rekening aanwezige tegoed is gebeurd. Belanghebbende was dan ook verplicht, de gegevens en inlichtingen waarom de inspecteur in zijn vragenbrief heeft verzocht, te beantwoorden. De in onderdeel 14 opgenomen conclusie van de rechtbank is derhalve juist.
Conclusie
4.3.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is en dat de rechtbankuitspraak dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus gedaan door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, J. den Boer en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 5 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.