ECLI:NL:GHAMS:2016:2999
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep na tactisch verhoor met fictieve buit
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980 op de voormalige Nederlandse Antillen, was gedetineerd in PI Midden Holland te Haarlem. Het hof oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er sprake was van een tactisch plan waarbij de verdachte was misleid over een fictieve buit. De verdediging stelde dat deze werkwijze in strijd was met de beginselen van een goede procesorde en dat de keuzevrijheid van de verdachte was aangetast. Het hof oordeelde echter dat de mededeling over de fictieve buit slechts een enkele mededeling was en dat de verdachte niet onder druk was gezet om te verklaren. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de uitsluiting van bepaalde gesprekken voor het bewijs terzijde stelde. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van schending van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en dat de beginselen van een behoorlijke procesorde niet waren geschonden. De beslissing van het hof was dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging en dat de VOC-gesprekken niet van het bewijs werden uitgesloten. De verlenging van de inverzekeringstelling werd eveneens bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat deze in overeenstemming was met de wet.