ECLI:NL:GHAMS:2016:2693

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.175.328/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht in verzekeringsrecht en verval van dekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellante en de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam FBTO. De appellante was eigenaar van een auto die bij FBTO verzekerd was. Na schade aan de auto, die door de appellante was aangemeld, heeft FBTO de uitkering geweigerd op basis van vermeende fraude. De kantonrechter had de vorderingen van de appellante afgewezen en die van FBTO toegewezen. De appellante ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de appellante niet had voldaan aan haar mededelingsplicht. Het hof stelde vast dat de appellante belangrijke informatie had achtergehouden over de staat van de auto, waaronder een defecte versnellingsbak en een vervangende boordcomputer met een lagere kilometerstand. Dit leidde tot de conclusie dat FBTO zich op het verval van dekking kon beroepen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees de appellante in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.175.328/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 3539378 \ CV EXPL 14-7975
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2016
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. I.J.G. van Raab van Canstein te Amsterdam,
tegen:
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
mede handelend onder de naam FBTO,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en FBTO genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 13 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector kanton, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), van 21 mei 2015, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en FBTO als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat één grief. Deze is op de rol van 25 augustus 2015 genomen.
Daarna heeft FBTO een memorie van antwoord ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 6 juni 2016 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen zal toewijzen.
FBTO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, met nakosten en rente en uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.
[appellante] was eigenaar van een [merk auto] met het kenteken [kenteken] . Deze auto heeft zij gekocht van haar zoon die in Amsterdam een garagebedrijf heeft.
2.3.
De auto was bij FBTO verzekerd, met dekking voor WA en volledig casco.
2.4.
Op 30 juli 2012 heeft [appellante] bij de politie aangifte gedaan van vernieling van de auto, te weten een dubbele kras op alle portieren, spatschermen en de motorkap en een stukgesneden cabrioletkap.
2.5.
Op 23 augustus 2012 heeft de schade-expert van FBTO de schade vastgesteld op totaal verlies. De dagwaarde van de auto heeft hij vastgesteld op € 10.000,00 en de reparatiekosten op € 9.655,37. De auto is voor een bedrag van € 3.600,00 door FBTO verkocht aan de meest biedende opkoper: Autobedrijf [X] B.V. te [plaats] ,
2.6.
Na klachten van Autobedrijf [X] over de staat van de auto is nader onderzoek uitgevoerd door een toedrachtonderzoeker van FBTO. Tevens heeft de schade-expert van FBTO op 11 oktober 2012 een nader rapport uitgebracht. Gelet op de staat van de auto was Autobedrijf [X] niet bereid zijn gedane bod gestand te doen. Op basis van de bevindingen heeft FBTO, bij rapport van 5 november 2012 van de fraudecoördinator van FBTO, het standpunt ingenomen dat [appellante] een onware opgave heeft verstrekt en dat sprake is van fraude. De uitkering onder de polis is geweigerd, de verzekering is per direct beëindigd en de persoonsgegevens van [appellante] zijn opgenomen in de database van Stichting CIS.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie gevorderd dat FBTO wordt veroordeeld over te gaan tot uitkering onder de verzekering, tot verwijdering van haar persoonsgegevens uit CIS en kwijtschelding van de in rekening gebrachte onderzoekskosten, onder veroordeling van FBTO in de proceskosten.
3.2.
In reconventie heeft FBTO vergoeding gevorderd van de door haar gemaakte expertise- en onderzoekskosten voor een bedrag van € 1.356,57, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
3.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en die van FBTO toegewezen. Met één grief komt [appellante] op tegen het vonnis waarvan beroep. Kern van de grief is dat onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat [appellante] heeft gehandeld met de opzet FBTO te misleiden. [appellante] meent dat zij voor de gehele gang van zaken een voldoende geloofwaardige verklaring heeft gegeven.
3.4.
De verzekering gaat uit van een uitkering ter grootte van de reparatiekosten, tenzij de schade hoger is dan de waarde van de restanten. Dan is sprake is van totaal verlies. Het schadebedrag bij totaal verlies is gelijk aan de waarde van de auto op het moment van de beschadiging. Bij een auto met een cataloguswaarde van minder dan € 70.000,00 – zoals in het onderhavige geval – geldt op grond van de polisvoorwaarden een gunstiger regeling. Bij schade binnen 36 maanden na de aanschaf is de waarde van de auto in die gevallen gelijk aan de toenmalige aanschafwaarde. Dat is de vervangingswaarde van een vergelijkbare auto met de leeftijd ten tijde van de eigendomsverkrijging.
Deze gunstiger regeling is blijkens de polisvoorwaarden alleen van toepassing als de eigendomsverkrijging van de auto wordt aangetoond met een originele nota en/of bankafschrift. [appellante] heeft ter onderbouwing van de aankoop van de auto alleen een verklaring van haar zoon overgelegd. FBTO stelt terecht dat daarmee niet is voldaan aan de gestelde voorwaarde, zodat voor de vaststelling van de schade de dagwaarde van de auto op het moment van beschadiging beslissend is.
3.5.
De kantonrechter heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat [appellante] op grond van de verzekeringsvoorwaarden en artikel 7:941 lid 2 BW verplicht was FBTO alle informatie te geven die voor haar van belang was om haar uitkeringsplicht te beoordelen.
3.6.
Uit het onderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van de klachten van Autobedrijf [X] over de staat van de auto is onder andere gebleken dat de versnellingsbak van de auto defect was, dat de boordcomputer van de auto was vervangen, waardoor de kilometerteller ten minste 50.000 km was lager was, dat de auto olie lekte, de auto compleet was overgespoten in een andere kleur en een oude schade slecht was gerepareerd. Uit het rapport van de toedrachtonderzoeker blijkt dat [appellante] heeft verklaard dat de auto zowel technisch als qua uiterlijk in zeer goede staat verkeerde, dat zij niet wist dat de versnellingsbak kapot was en dat zij nooit problemen had ondervonden tijdens het rijden. Ten aanzien van de kilometerstand heeft zij verklaard dat zij zich niet had gerealiseerd dat aan de schade-expert gemeld had moeten worden dat de boordcomputer was vervangen door een ander exemplaar.
Verder is komen vast te staan dat, nadat FBTO de auto aan Autobedrijf [X] had verkocht, [appellante] de velgen en banden heeft laten vervangen door oude velgen en slechte banden. Daarnaast is het ingebouwde navigatiesysteem zonder overleg met de schade-expert en Autobedrijf [X] verwisseld voor een radio.
3.7.
Autobedrijf [X] heeft verklaard dat de versnellingsbak ‘compleet was versleten’ en sprake was van ‘ijzer op ijzer’. Deze verklaring wordt bevestigd door de bevindingen van de expert die het nadere onderzoek aan de auto heeft uitgevoerd. De toedrachtonderzoeker heeft [appellante] per e-mail in de gelegenheid gesteld een eigen onderzoek aan de auto te laten uitvoeren (productie 8 bij conclusie van antwoord), maar zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Het bestaan en de inhoud van deze e-mail is niet door [appellante] bestreden. In dat licht heeft [appellante] tijdens het pleidooi in hoger beroep ten onrechte aangevoerd dat FBTO de auto niet onder zich heeft gehouden om haar een eigen onderzoek te laten uitvoeren.
3.8.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden moet als onvoldoende gemotiveerd betwist ervan worden uitgegaan dat de versnellingsbak reeds defect was toen de auto werd beschadigd. De kantonrechter heeft de stelling van [appellante] dat de schade aan de versnellingsbak kan zijn ontstaan gedurende de periode dat deze voor onderzoek ter beschikking stond aan FBTO verworpen, omdat voor de juistheid van die stelling geen feitelijke aanwijzingen waren te vinden. Het geconstateerde mankement was veroorzaakt door ernstige slijtage en daarom is niet aannemelijk dat dit is ontstaan in de periode dat de auto was gestald om de schade te kunnen opnemen. Ook in hoger beroep heeft [appellante] haar betwisting van het geconstateerde defect niet voldoende feitelijk onderbouwd, zodat haar verweer faalt.
3.9.
Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat de waarde van een auto mede wordt bepaald door de kilometerstand. Dat de boordcomputer van de auto was vervangen, waardoor de kilometerstand ten minste 50.000 km lager was, had [appellante] dan ook zondermeer aan de schade-expert moeten meedelen.
3.10.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] nog gesteld dat de verzekerde op grond van de polisvoorwaarden na een schade de accessoires mag behouden. [appellante] meent dat zij daarom was gerechtigd de velgen, banden en het ingebouwde navigatiesysteem te verwisselen. Naar het oordeel van het hof kunnen de betreffende onderdelen niet als accessoires worden beschouwd, maar los daarvan is van belang dat [appellante] de betreffende onderdelen heeft vervangen door – naar onbestreden is – onderdelen met een lagere waarde, zonder dit aan de expert te vertellen terwijl de vervanging heeft plaatsgevonden nadat de expert de waarde van de auto reeds had vastgesteld. FBTO heeft er terecht op gewezen dat de polisvoorwaarden bepalen dat bij de bepaling van het schadebedrag de waarde dient te worden verminderd met de door de verzekerde behouden accessoires.
3.11.
Het voorgaande betekent dat [appellante] niet heeft voldaan aan de op haar rustende mededelingsplicht. Onbestreden is dat in de polisvoorwaarden een vervalbeding is opgenomen als bedoeld in artikel 7:941 lid 4 BW. Dat FBTO door de niet-nakoming van de mededelingsplicht in een redelijk belang is geschaad, wordt door [appellante] onvoldoende gemotiveerd bestreden. FBTO kan zich dan ook tegenover [appellante] op het verval van dekking beroepen.
3.12.
Afgezien daarvan komt het hof, evenals de kantonrechter, tot het oordeel dat [appellante] heeft gehandeld met de opzet FBTO te misleiden. Door geen mededelingen te doen over – in ieder geval – de defecte versnellingsbak en de vervanging van de boordcomputer met een aanzienlijk lagere kilometerstand dan de oorspronkelijke, is de dagwaarde van de auto te hoog vastgesteld. Aldus moet worden aangenomen dat [appellante] heeft gehandeld met het oog op het verkrijgen van een hogere verzekeringsuitkering en daarmee met de opzet om FBTO als verzekeraar te misleiden als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW. Verder geldt dat de verzekeringsuitkering bij totaal verlies gelijk is aan de dagwaarde van de auto op het ogenblik van beschadiging. FBTO heeft daarvan uitgaande – onvoldoende weersproken – toegelicht dat zij bij totaal verlies de dagwaarde van de auto uitkeert aan de verzekerde en mogelijk een eventuele restantwaarde van een opkoper ontvangt. Doordat [appellante] de velgen, banden en het navigatiesysteem zonder toestemming van de expert heeft verwisseld voor oude velgen, slechte banden en een radio had zij behoren te begrijpen dat FBTO daardoor minder voor de restanten zou verkrijgen. Dit draagt aldus bij aan het oordeel dat de handelwijze van [appellante] erop was gericht er ten koste van FBTO beter op te worden.
De opzet op misleiding heeft tot gevolg dat op grond van artikel 7:941 lid 5 BW het recht op uitkering is komen te vervallen. Niet is gesteld of gebleken dat de misleiding het verval van dekking niet zou kunnen rechtvaardigen.
3.13.
De conclusie is dat de grief niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden. Terecht zijn de vorderingen van [appellante] door de kantonrechter afgewezen en is die van FBTO toegewezen. [appellante] heeft aangeboden haar zoon te laten horen over – kort gezegd – het feit dat hij de auto aan haar heeft verkocht en verschillende verbeteringen daaraan heeft aangebracht. Het aanbod ziet niet op het bewijs van feiten en omstandigheden die tot een andere beslissing in de zaak kunnen leiden. Het bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.14.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van FBTO begroot op € 711,00 aan verschotten en € 2.682,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.M.P. Geelhoed en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.