ECLI:NL:GHAMS:2016:2439

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
15/00553
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot aanmerkelijk belang en zakelijke kosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland betreffende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De belanghebbende, een aandeelhouder van een vennootschap, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag die door de inspecteur was opgelegd. De inspecteur had de navorderingsaanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.335 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.701, met een vergrijpboete en heffingsrente. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar enkel de boete vernietigd.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of de correcties van de winst voor de heffing van vennootschapsbelasting van de vennootschap voor het jaar 2008 bij de belanghebbende inkomsten vormen uit aanmerkelijk belang. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van een winstuitdeling aan de belanghebbende, omdat de vennootschap privékosten van de belanghebbende voor haar rekening had genomen. De belanghebbende betwistte dit en stelde dat de kosten zakelijk waren en derhalve niet als winstuitdeling moesten worden aangemerkt.

Het Hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de vennootschap zich bewust was van de bevoordeling van de belanghebbende door de betaling van kosten en het kosteloos ter beschikking stellen van een woning. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.335 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.050. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 15/00553
7 juni 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. F.M. van Gellekom
tegen de uitspraak van 30 april 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/2608 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 7 december 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.335 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.701.
Gelijktijdig is een vergrijpboete opgelegd van € 228 en is € 151 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na tegen de hiervoor vermelde beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 mei 2014, – naar het Hof begrijpt – de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot € 114.
1.3.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de boete, en de boete vernietigd, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 juni 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 23 maart 2016 is van belanghebbende een nader stuk ontvangen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Met instemming van partijen is het hoger beroep gelijktijdig behandeld met dat inzake een naheffingsaanslag omzetbelasting ten name van [X B.V.] (kenmerk 15/00551) en dat inzake een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2008 ten name van [X B.V.] (kenmerk 15/00552). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld; de rechtbank duidt belanghebbende aan als eiseres en de inspecteur als verweerder:
“1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en staat in de Gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres [b-straat] -2 te [Z] .
2. Eiseres is aandeelhouder van 90% van de aandelen in [X B.V.] (hierna: de vennootschap). De andere aandeelhouders in de vennootschap zijn de heer [B] (hierna: [B] , 5%) en mevrouw [C] (5%). De aandelen van eiseres in de vennootschap zijn verpand. Tot en met 31 januari 2010 was eiseres directeur van de vennootschap. Vanaf 1 februari 2010 is [B] directeur en eiseres werknemer van de vennootschap.
3. De vennootschap is eigenaar van de onroerende zaken gelegen [b-straat] en [a-straat] , beide te [Z] . In het pand aan de [a-straat] wordt in het souterrain een raamprostitutiebedrijf uitgeoefend. De rest van het pand is bestemd voor bewoning. Van het pand aan de [b-straat] wordt de begane grond verhuurd aan een wassalon. De verdiepingen daarboven worden verhuurd voor bewoning of voor kort verblijf. Tot en met 2008 werden de woningen in dit pand via het bemiddelingsbureau van [B] verhuurd. Vanaf 2009 tot en met 2011 werden deze woningen verhuurd aan de onderneming van [B] .
4. Eiseres is op 24 juni 1986 in Duitsland en in gemeenschap van goederen getrouwd met [D] (hierna: [D] ). Dit huwelijk is geëindigd op 4 juli 2007 met een echtscheiding. De akte van inschrijving van de rechterlijke uitspraak ten aanzien van de echtscheiding bij de gemeente Amsterdam is gedagtekend 15 augustus 2007. De uit de echtscheiding voortvloeiende procedure omtrent de boedelverdeling is geëindigd op 28 juli 2010 met een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Hierbij zijn de aandelen in de vennootschap toegedeeld aan eiseres.
5. In genoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2010 is - voor zover van belang overwogen:

Aandelen in [X B.V.]
2.4.
Partijen verschillen ook over de waarde van de in de gemeenschap vallende aandelen van [X B.V.] (90% van de totale aandelen). [A] heeft gesteld dat de waarde van die aandelen volgens de door haar overgelegde jaarstukken op 2l maart 2007 € 166.974,- bedroeg waarbij rekening is gehouden met de WOZ-waarde van de in het tussenvonnis van 28 oktober 2009 onder 2.7genoemde panden en de latente belastingclaim. [D] betwist de juistheid van de jaarstukken aangezien de panden niet gewaardeerd zijn naar de waarde in het economische verkeer per 21 maart 2007 en omdat er geen rekening is gehouden met de exploitatievergunning behorend bij het pand aan de [a-straat] , waarvan [D] de waarde stelt op € 250.000,-. [A] heeft daarop betwist dat de waarde van de exploitatievergunning € 250.000,- bedraagt aangezien de vergunning op 1 oktober 2009 eindigt.
2.5.
Nu door [D] is afgezien van een deskundigenonderzoek om de waarde van de panden en van de aandelen te bepalen, zal de rechtbank bij gebreke van verdere stukken uitgaan van het door [A] overgelegde rapport en de daarin vermelde waarden (productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). Dat in die stukken mogelijk geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met dc waarde van de exploitatievergunning voor het pand aan de [a-straat] en de waarde van de panden in het economisch verkeer, dient voor rekening van [D] te komen. De rechtbank bezit niet de deskundigheid die nodig is om te bepalen welke waarde aan een dergelijke vergunning en aan de panden moet worden toegekend en bezit evenmin de deskundigheid om (zonder
verdere gegevens) de juistheid van de jaarstukken en de in het rapport vermelde waarde van de aandelen vast te stellen. In het kader van de verdeling zal daarom aan de aandelen een waarde van € 166.974,- worden toegekend (zoals berekend in bijlage 5.9 bij voormeld rapport). De aandelen zullen, zoals al is overwogen in rechtsoverweging 4.14 van het tussenvonnis van 28 oktober 2009, worden toegedeeld aan [A] , onder verrekening van de helft van de waarde met [D] .”
6. In 2013 heeft bij eiseres en de vennootschap een boekenonderzoek plaatsgevonden. Onder meer zijn onderzocht de aangiften inkomstenbelasting ten name van eiseres en de aangiften
vennootschapsbelasting ten name van de vennootschap, over de jaren 2008 tot en met 2011. Op 31 oktober 2013 is hierover rapport uitgebracht. Uit het boekenonderzoek zijn er voor eiseres en de vennootschap correcties voortgevloeid.
7. Naar aanleiding van genoemd controlerapport is eiseres de nu in geschil zijnde navorderingaanslag (hierna: de aanslag) opgelegd.”
Tegen de hiervoor vermelde feiten zijn door partijen geen grieven gericht, zodat ook het Hof van die feiten zal uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
2.2.
Tot de stukken behoort een in het kader van de procedure inzake de scheiding van de boedel van belanghebbende en [D] , door de advocaat van belanghebbende overgelegde ‘Antwoord-akte wijziging eis’ van 13 mei 2009. Hierin is onder meer het volgende vermeld:

Schuld Gemeente [plaats 1] (…)Ten aanzien van deze [schuld] stelt [ [D] ] (…) dat deze betrekking [heeft] op de onroerende zaak te [plaats 1] . De onroerende zaak te [plaats 1] zou volgens [ [D] ] privé eigendom van [belanghebbende] zijn. Dit is niet correct. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. (…)
[ [D] ] blijft zich op het standpunt stellen dat hij de helft van de aandelen in [X B.V.] toegescheiden wenst te krijgen. [Belanghebbende] kan hiermee niet instemmen. De aandelen in [X B.V.] zijn van de zijde van [belanghebbende] in de gemeenschap van goederen gevallen omdat zij de aandelen van haar moeder heeft geërfd. (…) Het is niet gebruikelijk bij de verdeling van de gemeenschap van goederen, indien aandelen van de zijde van een persoon in de gemeenschap van goederen vallen, zij voor de helft aan de andere partij zullen worden toegescheiden, tenzij partijen daar overeenstemming over hebben, hetgeen niet het geval is. Daarnaast bevatten de statuten van [X B.V.] een blokkeringsregeling waardoor [ [D] ], indien hij de aandelen toegescheiden zou krijgen, deze aandelen op grond van de blokkeringsregeling aan de overige aandeelhouders zal moeten aanbieden. Het toescheiden van aandelen aan [ [D] ] heeft aldus geen zin. [Belanghebbende] wenst de aandelen in [X B.V.] toegescheiden te krijgen.”
2.3.
Blijkens een arrest van het Hof (familiekamer) van 24 juli 2012, nr. 200.076.481/01, ECLI:NL:GHAMS:2012:1787, inzake de boedelscheiding is [D] in de gelegenheid gesteld om zijn stellingen aan te passen aan het (door het Hof in dat arrest bepaalde) uitgangspunt dat Duits recht van toepassing is op de verdeling van de gemeenschappelijke boedel, en – daarvan uitgaande – om concreet aan te geven welke vermogensbestanddelen hij in de verdeling wil betrekken.
2.4.
Belanghebbende, als belanghebbende voor de heffing van Ib/Pvv ten aanzien van haar en als bestuurder van [X B.V.] , bijgestaan door gemachtigde, is op 4 maart 2014 door de inspecteur gehoord. In het verslag hiervan is onder meer het volgende vermeld:
“Met betrekking tot de advocaatkosten geeft de adviseur aan dat deze kosten ten onrechte als privé kosten zijn aangemerkt. Deze kosten hebben betrekking op de boedelscheiding van [belanghebbende] en haar ex-partner [ [D] ]. Onderdeel van de boedelscheiding was de verdeling van de aandelen van de B.V. Gelet op het strafblad van de ex-partner had de B.V. er alle belang bij dat de aandelen aan [belanghebbende] werden toebedeeld, daar anders de vergunning voor de exploitatie van raamprostitutie ingetrokken zou worden. De bedrijfsuitoefening liep hierdoor gevaar. De advocaatkosten dienen derhalve als zakelijke kosten voor de B.V. te worden aangemerkt. (…)
[Belanghebbende] en [de gemachtigde] geven aan dat de procedures op de verdeling van de gehele boedel hebben gezien. Op verzoek van [de inspecteur] stuurt [de gemachtigde] de uitspraken van de betreffende procedures (…) toe. Daarnaast zal een afschrift van de oprichtingsakte van de B.V. worden toegezonden.”
2.5.
Ter zitting van het Hof is namens de inspecteur onder meer het volgende verklaard:
“U houdt mij voor dat wat over het privé-gebruik wonen in onderdeel 4.2 van het controlerapport is opgenomen een conclusie is en dat het controlerapport geen feiten bevat die deze conclusie ondersteunen. Ik heb een eindgesprek gehad met de boekhouder. We waren het eens over dit punt en daarom is alleen de conclusie in het controlerapport vermeld. Alleen over de advocatenkosten waren we het niet eens. Ik heb geconstateerd dat mevrouw [A] op het adres [b-straat] woonde. Ik ben er daar daadwerkelijk geweest. Ik heb voor beide panden gevraagd wat er per verdieping gebeurt. [b-straat] -2 was de woning van mevrouw [A] . Dit was niet in geschil. We hadden dit dus opgelost in het eindgesprek, maar kennelijk is mevrouw [A] het met die oplossing toch niet eens. De inschrijving bij de gemeente wordt inderdaad niet betwist door ons.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is in geschil of de correcties van de winst voor de heffing van vennootschapsbelasting van [X B.V.] voor het jaar 2008 bij belanghebbende inkomsten vormen uit aanmerkelijk belang. Meer in het bijzonder zijn de volgende punten in geschil:
- de bijtelling van € 3.000 voor het gebruik van de woning aan de [b-straat]
te [Z] (hierna: de woning) door belanghebbende;
- de aftrekbaarheid van € 3.256 ter zake van advocaatkosten;
- de aftrekbaarheid van € 372 ter zake van reiskosten naar [plaats 1] (Duitsland); en
- de aftrekbaarheid van € 168 aan reis- en verblijfkosten [plaats 2] (Duitsland).

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft het geschil onder meer als volgt beoordeeld:
“11. Een winstuitdeling is aanwezig indien sprake is van een bevoordeling van een aandeelhouder als zodanig die kan plaatsvinden uit winst of winstreserves dan wel in het vooruitzicht van te maken winst, waarbij de aandeelhouder en de vennootschap zich bewust zijn of redelijkerwijs bewust hebben moeten zijn van de bevoordeling (hierna ook te noemen: eis van dubbele bewustheid) en de aandeelhouder de bevoordeling in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft aangenomen (vgl. onder meer HR 24 oktober 2003, nr. 37.856, ECLI:NL:HR:2003:AI0411, en HR 8 juli 1997, nr. 32.050, ECLI:NL:HR:1997:AA2193). Voor de bewustheid van de uitdeling is niet van belang dat partijen zich ook bewust waren van de exacte omvang van de uitdeling.
12. De aanslag is gebaseerd op het standpunt van verweerder dat de vennootschap in 2008 met betrekking tot het vermeende privégebruik wonen een vermomde winstuitdeling heeft gedaan aan eiseres en dat de vennootschap privékosten van eiseres voor haar eigen rekening heeft genomen en deze derhalve ten onrechte ten laste van haar winst heeft gebracht, welke omstandigheden er toe leiden dat de hieruit door eiseres genoten voordelen bij eiseres dienen te worden belast als inkomen uit aanmerkelijk belang.
13. Eiseres stelt dat er geen sprake van een belastbare uitdeling kan zijn omdat de vennoot-schap in het betreffende jaar een negatieve winstreserve had. Verweerder heeft de aanwezigheid van een negatieve winstreserve bij de vennootschap weersproken en verder hierover opgemerkt dat de vennootschap in 2008 een positief resultaat heeft behaald, welke aan haar reserve is toegevoegd. Een verkapte winstuitdeling is een uitdeling en staat los van een eventuele negatieve winstreserve, aldus verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding de gemotiveerde weerspreking door verweerder van hetgeen eiseres heeft aangevoerd, niet te volgen. Een eventuele bewustheid dat er privékosten als zakelijk ten laste van haar winst zijn gebracht, staat los van de eventuele aanwezigheid van een negatieve winstreserve bij de vennootschap.
14.1.
Eiseres voert aan dat de woningen in het pand [b-straat] het gehele jaar via het bemiddelingsbureau van [B] verhuurd zijn geweest aan (willekeurige) derden, bijvoorbeeld voor een week aan toeristen, en dat de huuropbrengsten hieruit door de vennootschap in de jaarrekening en in de aangifte vennootschapsbelasting zijn verantwoord. Dat eiseres in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het betreffende adres staat ingeschreven, is het gevolg van de omstandigheid dat de vennootschap niet als bewoonster ingeschreven kan staan. De inschrijving van eiseres was nodig omdat anders de gemeente wellicht de woonruimte zou vorderen voor sociale woonruimte. Dat eiseres de woning het gehele jaar heeft bewoond, zoals verweerder aanvoert, kan niet worden gebaseerd op de enkele inschrijving van eiseres op het adres van de woning bij de gemeente. Eiseres zelf verbleef bij [B] dan wel in een tuinhuis in [Z] -Noord. Eiseres heeft
dus niet het gehele jaar op de [b-straat] gewoond. Subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat de woning ter beschikking is gesteld aan de beide werknemers van de vennootschap om hen in staat te stellen de aan hen opgedragen werkzaamheden te kunnen uitvoeren. De betreffende werkzaamheden dienen ook ’s nachts te worden uitgevoerd in verband waarmee deze werknemers de beschikking dienen te hebben over een ruimte van waaruit zij de werkzaamheden kunnen verrichten. Meer subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat indien de woning om niet alleen aan eiseres ter beschikking is gesteld, deze terbeschikkingstelling voortvloeit uit de dienstbetrekking en het voordeel derhalve als loonkosten bij de vennootschap in aanmerking moet worden genomen.
14.2.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Eiseres heeft tijdens de controle aan de controleur verklaard dat zij op de [b-straat] op de tweede verdieping woonde, dat zij haar woning aldaar had, dat de woning af en toe via een ander bedrijf werd verhuurd en zij dan elders kon verblijven. Naar aanleiding van de controle zijn partijen ten aanzien van de terbeschikkingstelling om niet van de woning overeengekomen om € 3.000 huur per jaar te rekenen. Verweerder heeft verder onweersproken ter zitting verklaard dat verhuur in de vorm van ‘short stay’ belast is met omzetbelasting en dat er geen toeristenbelasting is betaald of afgedragen met betrekking tot dit pand. Eiseres heeft van de - voor het eerst ter zitting - ingebrachte stelling dat zij in een tuinhuis in [Z] -Noord dan wel bij [B] verbleef, geen bewijs geleverd. Dat de vennootschap een
huuropbrengst van € 55.000 in haar administratie heeft verantwoord, staat er niet aan in de weg dat eiseres op het adres [b-straat] -2 woonde. Dat de woning ter beschikking is gesteld aan (andere) werknemers van de vennootschap, heeft eiseres niet onderbouwd, en sluit overigens evenmin uit dat de woning (ook) door eiseres werd bewoond. Vast staat dat eiseres hiervoor geen huur of gebruiksvergoeding heeft betaald aan de vennootschap.
15.1.Ter zake van werkzaamheden in het kader van de boedelverdeling bij de echtscheiding tussen eiseres en [D] heeft Wintertaling Advocaten facturen verstuurd die door de vennootschap zijn voldaan. Eiseres betoogt dat dat het gaat om zakelijke uitgaven voor de vennootschap en dat de kosten derhalve bij de vennootschap aftrekbaar zijn.
De vennootschap had immers er belang bij deze kosten op zich te nemen, want haar bedrijfsuitoefening zou in gevaar zijn gekomen als de aandelen in de vennootschap aan [D] zouden worden toebedeeld. Wegens diens strafblad zou alsdan de Exploitatiever-gunning van de vennootschap worden ingetrokken, althans in gevaar komen. De waarde van de aandelen speelde bij de boedelverdeling geen rol van belang, aldus nog steeds eiseres. Eiseres beroept zich voor haar standpunt mede op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 21 oktober 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4792.
15.2.
Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de advocaatkosten betrekking hebben op diensten die de vennootschap heeft betrokken in het kader van haar onderneming. Een echtscheiding is primair een privéaangelegenheid. Voor zover uitgaven zijn gedaan in verband met de beëindiging van een huwelijk, moeten deze dan ook gerekend worden tot de uitgaven die zijn gedaan in de persoonlijke sfeer van de betreffende natuurlijk persoon en kunnen deze niet als ondernemingskosten in mindering worden gebracht op de winst van de vennootschap. Het enkele feit dat een echtscheiding van haar grootaandeelhouder, meer in het bijzonder de hieruit voortvloeiende boedelverdeling, gevolgen zou kunnen hebben voor haar bedrijfsvoering, zoals de vennootschap aanvoert, maakt nog niet dat deze kosten zonder meer als zakelijke, en dus aftrekbare, kosten van de vennootschap moeten worden aangemerkt.
15.3.
Uit de onderdelen 2.4 en 2.5 van het vonnis van de rechtbank van 28 juli 2010 in de
boedelverdelingsprocedure komt naar voren dat eiseres en [D] slechts van mening verschilden over de waarde van het aandelenpakket in de vennootschap en niet over de toedeling van (een deel van) dit pakket aan [D] . Weliswaar voert eiseres in beroep - onder verwijzing naar de "Antwoordakte wijziging eis" in de boedelverdelingsprocedure - aan dat [D] bij de boedelverdeling de helft van de aandelen in de vennootschap toegescheiden wenste te krijgen, echter eiseres heeft niet aangegeven in hoeverre dit in tegenspraak is met haar opmerking dat [D] de aandelen niet toebedeeld mocht krijgen in verband met diens strafblad en de mogelijke intrekking van de exploitatievergunning ter zake van het pand [a-straat] als gevolg van een toedeling van (een deel van) de aandelen in de vennootschap aan hem, en een mogelijk waardedrukkend effect dat bij een toedeling van de aandelen aan [D] het gevolg zou kunnen zijn. Verder heeft verweerder onweersproken verklaard dat de statuten van de vennootschap een blokkeringsregeling bevatten waardoor [D] , indien hij de aandelen toegescheiden zou krijgen, deze aandelen aan de overige
aandeelhouders zou moeten aanbieden. Evenmin is gebleken dat de aan de vennootschap in rekening gebrachte kosten betrekking hadden op in het kader van verleende diensten aan de onderneming van de vennootschap. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen deze kosten en haar bedrijfsactiviteiten acht de rechtbank bij de vennootschap niet aanwezig.
De rechtbank trekt uit een en ander de gevolgtrekking dat er geen verband is tussen de advocaatkosten en de activiteiten van de vennootschap, dat derhalve de advocaatkosten bij de vennootschap niet voor aftrek in aanmerking komen en dat doordat de vennootschap deze kosten voor eiseres voldoet, eiseres hierdoor als inkomen uit aanmerkelijk belang te belasten inkomsten geniet.
15.4.
Over het beroep van eiseres op de hiervoor onder 15.1 genoemde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam merkt de rechtbank het volgende op. Het gerechtshof Amsterdam beoordeelt in deze uitspraak de aftrekbaarheid van advocaatkosten aan de hand van de vraag in hoeverre deze kosten worden opgeroepen door het “als ondernemers” uit elkaar gaan van betrokkenen in een vennootschap onder firma. Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2010 betreffende de boedelverdeling tussen eiseres en [D] komt naar voren dat deze verdeling betrekking had op een verdeling van zaken waarvan een aandelenpakket in de vennootschap deel uitmaakte. Anders dan in de door eiseres genoemde zaak gaat het hier echter niet om het “als ondernemers” uit elkaar gaan, maar om een boedelscheiding in de privésfeer. De kosten die zijn gemaakt voor de verdeling van de boedel ter zake van de echtscheiding tussen eiseres en [D] kunnen niet worden begrepen en zijn van een geheel andere orde dan kosten die een onderneming heeft moeten maken voor de beëindiging
van een vennootschap onder firma. Er is dan ook geen sprake van een gelijk geval. Deze uitspraak van het gerechtshof Amsterdam leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel op dit punt.
16.1.
Eiseres neemt voorts het standpunt in dat de reis- en verblijfskosten ten aanzien van reizen naar [plaats 2] en [plaats 1] een zakelijk karakter hebben en derhalve niet kunnen worden gezien als een winstuitdeling aan haar. De door verweerder aangebrachte correctie betreffende de reis van eiseres naar [plaats 3] is, naar eiseres ter zitting heeft verklaard, niet langer in geschil.
16.2.
Eiseres voert aan dat de reis naar [plaats 2] door haar als directeur-grootaandeelhouder van de vennootschap is gemaakt en dat de kosten in verband hiermee zijn gemaakt in het kader van de activiteiten van de vennootschap. In [plaats 2] werden gelijksoortige (prostitutie)bedrijven bezocht, teneinde inzicht te krijgen op welke wijze dit soort bedrijven in Duitsland opereren. De bedrijven in [Z] zijn haar bekend, daarom ging zij naar [plaats 2] , aldus eiseres. Verweerder heeft het zakelijke karakter van deze reis gemotiveerd weersproken. Eiseres heeft haar stellingen op dit punt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en hiermee onvoldoende bewijs geleverd van de zakelijkheid van deze kosten. Verweerder heeft deze kosten bij de vennootschap dan ook terecht gecorrigeerd wegens het ontbreken van enig zakelijk karakter. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiseres namens de vennootschap over deze reis in het hoorgesprek heeft verklaard dat het een
privéreis betrof, maar dat de kosten niettemin ten laste van de winst van de vennootschap zijn
gebracht als reis- en verblijfkosten.
16.3.
Niet in geschil is dat de reis naar [plaats 1] is gemaakt in het kader van de boedelscheidingsprocedure. De in verband hiermee gemaakte kosten delen het lot van de hiervoor behandelde advocaatkosten en zijn dan ook aan te merken als een winstuitdeling aan eiseres.
17. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor onder 13-15.3 is overwogen van oordeel dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de vennootschap zich bewust moet zijn geweest dat door de hiervoor onder 9 genoemde kosten te voldoen en de woonruimte om niet aan eiseres ter beschikking te stellen, zij hiermee eiseres heeft bevoordeeld. De vennootschap is via haar directeur immers zelf betrokken geweest bij de betaling van de kosten die door verweerder zijn gecorrigeerd. Nu eiseres in 2008 directeur en grootaandeelhouder was van de vennoot-schap, dient de kennis en wetenschap van eiseres omtrent de betaling van de kosten door de vennootschap en de kosteloze terbeschikkingstelling van de woonruimte aan de vennootschap te worden toegerekend. Aan de eis van dubbele bewustheid is derhalve ruimschoots voldaan. Er is door de betaling van kosten ten behoeve van eiseres en het kosteloos ter beschikking stellen van woonruimte door de vennootschap sprake van een vermogensverschuiving van de vennootschap naar eiseres. Er is voldaan aan de overige vereisten (zie hierboven onder 11) voor het in aanmerking nemen van een winstuitdeling ter zake van het voor rekening van de vennootschap voldoen van kosten en kosteloos ter beschikking stellen van woonruimte.
De stelling van eiseres dat een eventuele bevoordeling van haar niet als een uitdeling van de
vennootschap moet worden beschouwd maar dat de uitgaven als loonkosten in aanmerking moeten worden genomen, gaat niet op. Niet is komen vast te staan dat de bevoordeling verband houdt met ook maar enige arbeidsprestatie van eiseres. Van een terbeschikkingstel-ling blijkt niets uit de administratie van de vennootschap. Zo al de rangorderegeling in de inkomstenbelasting in dit geval van toepassing zou zijn, dan zou dit bij een terbeschikking-stelling door een vennootschap aan haar directeur-grootaandeelhouder als hier aan de orde, tot een resultaat uit overige werkzaamheden en niet als loon uit dienstbetrekking dienen te leiden. Daarnaast heeft de vennootschap noch eiseres haar standpunt in deze onderbouwd. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres dan wel de vennootschap aangifte inkomsten- respectievelijk loonbelasting heeft gedaan waaruit naar voren komt dat de in geschil zijnde posten als loon in natura zijn aangegeven. Nu uit al het voorgaande volgt dat de vennootschap uitgaven voor haar rekening heeft genomen die uitsluitend dienden ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van eiseres in haar hoedanigheid van (groot)aandeelhouder, heeft verweerder de daarop betrekking hebbende bedragen terecht gecorrigeerd door ze bij eiseres te belasten als inkomen uit aanmerkelijk belang.”
4.2.
Ter zake van de advocaatkosten verwijst het Hof naar hetgeen hij in de uitspraak van heden in de zaak 15/00552 onder 4.2.1 tot en met 4.2.5 heeft overwogen. Dit betekent dat van de advocaatkosten € 651 voor het jaar 2008 terecht in aftrek van de winst van [X B.V.] is gebracht. Voor het overige sluit het Hof zich aan bij hetgeen de rechtbank ter zake van de advocaatkosten heeft overwogen. Dit houdt in dat van de advocaatkosten
€ 2.605 ten onrechte ten laste van de winst is gebracht. Het betreft hier kosten die ten behoeve van belanghebbende in privé zijn gemaakt en die niet als zakelijk kunnen worden aangemerkt.
4.3.
Met betrekking tot het gebruik door belanghebbende van het pand [b-straat] , de reiskosten [plaats 1] en de reis- en verblijfkosten [plaats 2] verwijst het Hof naar de ter zake van deze geschilpunten in de uitspraak in de zaak 15/00552 genomen beslissing. Deze houdt in dat bij [X B.V.] ten onrechte geen vergoeding is verantwoord ter zake van de terbeschikkingstelling aan belanghebbende van een woning in een tot het vermogen van die vennootschap behorend pand en voorts dat de kosten [plaats 1] en [plaats 2] niet aftrekbaar zijn.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank ter zake van de ten onrechte ten laste van de winst gebrachte kosten en het winstgemis voor [X B.V.] vanwege het niet in rekening brengen van een vergoeding voor de terbeschikkingstelling van de woning terecht geoordeeld dat sprake is van een uitdeling ten gunste van belanghebbende in haar hoedanigheid van aandeelhouder van [X B.V.] Het Hof verwijst op dit punt naar hetgeen de rechtbank onder 11 en 17 heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de zijne. Overigens heeft belanghebbende tegen deze onderdelen van de beslissing van de rechtbank in hoger beroep geen specifieke grieven gericht.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen, de aanslag verminderen tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 6.335 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.050 (= € 7.701 -/- € 651).

5.5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Nu belanghebbende in de onderhavige zaak 15/00553 geen andere argumenten heeft aangevoerd dan die welke in de zaak 15/00552 (vennootschapsbelasting 2008) zijn aangevoerd, merkt het Hof beide zaken aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. Het Hof zal de hierna te vermelden proceskostenvergoeding voor de helft doen vergoeden in de onderhavige zaak en voor de helft in de zaak 15/00552.
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: € 1.488 = [1 hogerberoepschrift + 1 zitting Hof x 1.5 wegingsfactor x € 496 waarde per punt x 1 voor samenhangende zaken].

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de nevenbeslissingen betreffende de
proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 6.335
en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.050;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 744;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 123 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. E. Polak, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.S.H. Lange, als griffier. De beslissing is op 7 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.