Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
17 september 2014, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Rabobank als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.
2.Feiten
3.Beoordeling
Bijzondere omstandigheden kunnen echter maken dat dit anders ligt. [geïntimeerden] hebben in dat verband gewezen op de arresten van de Hoge Raad van 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5526 en 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2632, waarin - zeer kort gezegd - is geoordeeld dat het aangaan van geldleningen ter herfinanciering van reeds bestaande, niet of slecht verhaalbare schulden van een vennootschap, waardoor niet zozeer de voor de bedrijfsuitoefening beschikbare liquiditeit wordt vergroot, maar in feite slechts de zekerheidspositie van een bestaande schuldeiser wordt versterkt, niet behoort tot de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap. Rabobank komt met haar eerste grief in de kern op tegen het oordeel van de rechtbank dat een dergelijke situatie zich ook in dit geval voordoet.
grief IIgeen behandeling meer.